interviewTruska Bast
Truska Bast schreef een biografie over illustrator Mance Post: ‘Haar leven had iets gemankeerds’
Als illustrator van kinderboeken van Guus Kuijer, Toon Tellegen en Annie M.G. Schmidt behoort Mance Post tot het Nederlandse culturele erfgoed. Als mens werd zij door weinigen echt gekend. Truska Bast zet met haar biografie de deur een beetje open.
Als kind verslond Truska Bast eind jaren zeventig de beroemde Madelief-boeken van Guus Kuijer. Ze verloor zich in de verhalen én de ‘plaatjes’. De boeken waren geïllustreerd door Mance Post, met zachte, lieflijk-realistische potloodtekeningen. Ze ademen helemaal de sfeer van de jaren zeventig: kinderen die in alle vrijheid buitenspelen, ravotten en hutten bouwen, met verward haar en vuile kleren, stoer en lief tegelijk.
Het zijn deze tekeningen die de doorbraak betekenden voor Mance Post. Vanaf begin jaren zeventig zat ze zelden zonder werk; ze tekende vooral voor uitgeverij Querido, maar ook voor andere uitgeverijen.
‘Die tekeningen hebben mij tot een lezer gemaakt’, zegt Bast, de biograaf van Mance Post (1925-2013). ‘Ze roepen herinneringen op aan mijn lagereschooltijd, aan de hippe, ruimdenkende sfeer, aan een meester met een baard die spelling niet zo belangrijk vond, veel aan toneel deed en die we Bert mochten noemen. Ik las en tekende graag. Ik vond die boeken zó mooi. Dat geheimzinnige woord ‘Querido’, wat betekende dat? Ik was geïntrigeerd door de tekeningen, die zijn voor jonge kinderen net zo belangrijk als de tekst. In die tijd ging ik zelf verhaaltjes schrijven en illustreren. Ik deed er een rood lint doorheen en dan was het een boek.’
Uiteindelijk werd Bast journalist en schrijver, geen tekenaar. Toen zij rond 2000 bij Het Parool werkte en daar kinderboeken recenseerde, kwam ze de naam Mance Post weer tegen. Ze illustreerde de dierenverhalen van Toon Tellegen. ‘Die tekeningen hadden een heel andere stijl, meer grafisch. Toch herkende ik haar handschrift.’
Dat zij de biografie Het souterrain van Mance Post zou schrijven, had ze niet voorzien. Maar toen Querido-uitgever Annette Portegies haar in 2017 polste omdat zij het gevoel had dat Posts levensverhaal interessant was en bij Bast paste, bleek het haar ‘toch wel logisch’ om te gaan doen. Ze begon met het bekijken van het complete werk, dat wordt bewaard in het Literatuurmuseum in Den Haag. Bast: ‘Ik werd overweldigd door de hoeveelheid, de verscheidenheid en de kwaliteit. Een schatkamer.’
Toch had Bast geen overvloed aan materiaal om het levensverhaal mee te reconstrueren. ‘Een schrijver heeft vaak een groot archief met teksten, een tekenaar heeft een tekenarchief. Er waren weinig egodocumenten, een paar brieven. Ik moest sterk leunen op de verhalen van mensen die haar hebben gekend. Sommige verhalen keerden steeds terug, anekdotes die Mance kennelijk graag vertelde, over haar vader, haar jeugd en de Tweede Wereldoorlog. Ze kende veel mensen, maar weinigen zijn echt dichtbij haar geweest.’
Gelukkig maakte ze wel een autobiografisch boek. Ze tekende haar jeugd, in Ik woonde in een leunstoel uit 1979; Guus Kuijer schreef er een tekst bij. In dat boek is het meisje, dat in werkelijkheid opgroeide in een gezin met vijf kinderen, alleen met haar ouders.
‘Dat is typerend. Ze was een eenzelvig kind dat opging in haar fantasie. Haar ouders hadden moderne ideeën over opvoeding en lieten hun kinderen vrij. Mance scheelde in leeftijd veel met haar drie oudere zussen en met haar jongere broer. Die liet ze dus gewoon weg, ze creëerde in dit boek haar eigen leventje.
‘Mance adoreerde haar vader. Hij had een goedlopend schilderbedrijf, maar hij schilderde ook stillevens en de vogels in Artis. En hij was een begaafd violist. Hij stierf toen ze 14 was, een enorme schok. Dit is een veelzeggende tekening: Mance die ’s ochtends nog in bed ligt en haar vader viool hoort spelen in de kamer ernaast, terwijl de vogeltjes door de kamer vliegen. Een paradijselijke situatie. Daarnaar verlangde ze terug.’
Op haar dertiende kwam Mance terecht op het Montessorilyceum in Amsterdam, toen nog een klein schooltje. Daar bloeide ze op. Haar tekentalent werd er herkend.
‘Het Montessorisysteem, waarbij kinderen zelfstandig werken, paste perfect bij haar. Ze had een uitstekende tekenleraar, Piet Klaasse, die vers van de kunstacademie kwam en goed met pubers overweg kon. Hij zag het talent van Mance en stimuleerde haar; ze werd zijn assistente bij de tekenles. Na haar eindexamen ging ze schilderen op zijn atelier.
‘De oorlog was een bepalende periode voor Mance. In januari 1944 gebeurde er iets dramatisch. Mance ging logeren in het buitenhuisje in Blaricum van de familie Romein. Annelies, haar beste vriendin, was de dochter van Jan en Annie Romein, twee bekende historici die verzetswerk deden en lid waren van de communistische partij. ’s Nachts werden Annelies en Mance door SD’ers van hun bed gelicht, meegenomen, gevangen gezet en verhoord. Een traumatische ervaring.
‘Door Piet Klaasse is Mance in het verzet beland; zij hielp hem met het verbergen van Joodse onderduikers. Ze deed dat denk ik ook een beetje voor Piet. Hij kwam in die tijd bij haar thuis, dat moet het summum van geluk zijn geweest. Ik denk dat hij haar eerste grote liefde was. Een onbeantwoorde liefde.’
Een tijdje later kreeg ze een baan op het Montessorilyceum, hoewel ze geen lesbevoegdheid had. Ze werd een soort mentor die leerlingen begeleidde.
‘Mance heeft er acht jaar gewerkt nadat ze op de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag was vastgelopen. Daarnaast had ze opdrachten als illustrator. Ze zegde haar baan op nadat ze in 1956 overspannen was geraakt. Ze ging in therapie en besloot om zich helemaal aan het tekenen te wijden. Een moedige beslissing, want freelance illustreren was een onzeker bestaan. Ze is bij tijden zo arm als een kerkrat geweest.’
Het schoentje van Roosmarijn, geschreven door de befaamde Han G. Hoekstra, was de eerste opdracht waarbij ze een heel boek illustreerde. De stijl, geknipte zwarte figuurtjes en profil, met één of twee steunkleuren, was in de jaren vijftig in de mode; ook Fiep Westendorp tekende Jip en Janneke als zwarte silhouetten.
‘Wat is het mooi hè, in al z’n simpelheid. Mance had deze opdracht te danken aan Simon Carmiggelt, met wie ze begin jaren vijftig bevriend was geraakt. Ze ging graag om met Carmiggelt en zijn vrouw Tiny, hun huis was een aantrekkelijke plek voor haar. Hij had zoveel aanzien, de columnist die als ‘Kronkel’ dagelijks voor Het Parool schreef, en er kwamen veel interessante mensen over de vloer, journalisten, schrijvers, kunstenaars.
‘Carmiggelt was een vaderfiguur voor haar. Hij bracht haar in contact met uitgever Reinold Kuipers, wat beslissend was voor haar carrière. Mance vertelde graag over dat eerste gesprek met de zwijgzame Kuipers, die haar Het schoentje van Roosmarijn toe schoof, ‘Doet u dát dan maar.’ Ze had nog gestameld ‘Wat vindt meneer Hoekstra daarvan?’ Maar meneer Hoekstra had er niets over te zeggen.
‘Mance op haar beurt deed veel voor de Carmiggelts. Ze hielp met het voorbereiden van de vele feesten die ze gaven, en na afloop ruimde ze op. Ze paste vaak op hun kinderen Frank en Marianne en later weer op hún kinderen. Simon, de oudste kleinzoon, beschouwde ze zo’n beetje als haar baby. Als ze een kind nodig had om model te staan was er altijd wel een kleine Carmiggelt die even kon langskomen.’
Mance Post woonde niet in een huis, maar in een souterrain aan de Amsterdamse Prinsengracht, nummer 1019a, een piepkleine woning half onder de grond. Het raam aan de gracht fungeerde ook als voordeur. Je boek opent met een foto van dat souterrain. Het is er besloten, knus en sfeervol, maar ook beperkt. Een metafoor voor het leven en het werk van de bewoonster?
‘De woning, die ze via de schoondochter van Carmiggelt kreeg, paste haar als een handschoen. Ze woonde en werkte er vanaf 1962 en wilde er nooit meer weg. Het huisje werd onderdeel van haar identiteit. Ze ademde door dat raam; ze stond met iedereen die over de gracht liep in contact.’
Het interieur lijkt een illustratie uit een kinderboek: overvol, maar toch ordelijk en gezellig. Er stond een tafeltje met tekenspullen met kleine stoeltjes eromheen. En een groot Muizenhuis van vier verdiepingen, waarin een muizenfamilie woonde.
‘Dat Muizenhuis is museumwaardig. Muizen met mensenkleren, een keuken vol potten en pannen, woonkamers met snuisterijen en prachtig behang, een slaapkamer met hemelbed.
‘Er zit zoveel liefde in dat huis, zoveel oog voor detail. Alle kinderen werden ernaartoe getrokken, ze vonden het magisch.
‘Die kleine stoeltjes in haar huis zijn typerend. Ze leefde voor en met kinderen, ze waren altijd welkom. Ze trok ze naar zich toe. Mance zelf tekende, denk ik, ook om het kind in zichzelf in leven te houden.’
Ze nam het altijd voor kinderen op, schrijf je. Zelf had ze geen kinderen, hoewel ze dat best had gewild. Ze draafde overal op als oppas; kinderen werden vaak bij haar gedropt. Ze bleef alleen. Dat heeft iets tragisch.
‘Ik vind dat ook wel tragisch. Er zit iets gemankeerds aan. De tragiek was dat ze geen duurzame relatie kon onderhouden. Vrijgezel zijn was destijds niet leuk. Er werd denigrerend gedaan over alleenstaande vrouwen: zo iemand was een oude vrijster. Ook uitgever Reinold Kuipers vond haar ‘iemand die met een pannetje soep bij zieken langsgaat’.
‘Tegelijkertijd was haar leven helemaal niet treurig: ze barstte van het talent en had een schitterend oeuvre. Kort voor haar dood heeft Mance tegen Klaartje, een kleindochter van Carmiggelt, gezegd dat het leven als alleenstaande vrouw niet makkelijk was geweest. Ze was tegengewerkt, en getrouwde vrouwen vonden haar een bedreiging voor hun huwelijk.’
Er is na Piet Klaasse minstens één andere liefde geweest in haar leven: de schrijver Anton Koolhaas. Die liefde werd wel beantwoord, maar was geheim; Koolhaas was getrouwd.
‘De verhouding met Koolhaas heeft waarschijnlijk zo’n zestien jaar geduurd, tot zijn dood in 1991. Er is een brief bewaard waarin ze het heeft over ‘mijn vriend’. Ze schrijft dat zijn vrouw en de kinderen een ongeluk hebben gehad, maar dat ze geen contact kan hebben met haar vriend. Ik durf het wel aan om te zeggen dat die vriend Koolhaas was, en ik kreeg dat ook bevestigd, maar ik mag die bron niet onthullen. Als de luiken dicht waren, dan wisten vrienden: niet naar binnen gaan, Mance heeft bezoek.’
De Waaidorp-serie is het enige werk van Annie M.G. Schmidt dat Mance Post heeft geïllustreerd. Waarom niet vaker? Ze zaten bij dezelfde uitgeverij.
‘Dit zijn boekjes voor beginnende lezers; de illustraties moesten realistisch en herkenbaar zijn, scènes uit gewone kinderlevens. De wat karikaturale stijl van Fiep Westendorp paste er niet goed bij. Schmidt zelf vond het ‘pestboeken’; ze hield niet van het educatieve genre. Maar voor veel kinderen zijn deze boekjes belangrijk geweest. Aan de tekeningen kun je zien hoe goed Mance keek naar kinderen. Ze wist precies hun blik en hun motoriek te treffen.
‘Ze was niet bevriend met Schmidt, het waren heel verschillende types. Mance hoorde ook niet tot de groep die voor de kinderpagina van Het Parool werkte; ze kwam niet op hun legendarische feesten. Ze hield niet van groepen, ze was geen gangmaker; ze miste zwierigheid.’
Het is een wonderlijke combinatie: de rebelse, hippe kinderboekenschrijver Guus Kuijer en de wat traditionelere Mance Post. Toch werkte het jarenlang goed.
‘Ze konden het goed met elkaar vinden, hadden affiniteit met elkaars werk, maar raakten niet intiem bevriend. Kuijer is net als Mance erg op zichzelf. Wat ze gemeen hadden was dat ze kinderen serieus namen. Laat het kind in alle vrijheid kind zijn, dat vonden ze allebei. Mance vond creativiteit belangrijk. Je moest niets voorkauwen; kinderen moesten leren zichzelf te vermaken, in een uitnodigende omgeving, met goed materiaal. Daar klonk haar Montessori-achtergrond in door. Veel schermtijd, daar zou ze zich erg over hebben opgewonden.’
Vanaf 1985 illustreerde ze voornamelijk de dierenverhalen van Toon Tellegen. Ze werd vereenzelvigd met dat werk en kreeg weinig andere opdrachten.
‘Er was intussen ook veel nieuw talent; Mances werk was niet meer zo hip. Maar Tellegens verhalen inspireerden haar wel tot nieuwe technieken, met dikkere lijnen, eerst zwart-wit en later met kleur. Dit werk bracht haar veel erkenning. Ze was nooit in de prijzen gevallen, misschien omdat haar werk traditioneel werd gevonden. Maar in 2006 kreeg ze haar eerste Zilveren Penseel, voor haar tekeningen in Middenin de nacht. Een jaar later kreeg ze de allereerste Max Velthuijs-prijs voor haar oeuvre. Het gebrek aan officiële erkenning en prijzen had haar gestoken, al probeerde ze dat niet te laten merken.’
Ze bleek voor jou iemand die zich niet makkelijk liet kennen. De verhalen die je over haar hoorde waren tegenstrijdig.
‘Ieder bleek zijn eigen Mance te hebben. De één noemde haar lief, toegeeflijk en geduldig, de ander vond haar kritisch, bemoeizuchtig en narrig. Maar er was wel een constante. Toon Tellegen schreef eens voor haar een verhaal waarin ‘de mance’ optreedt, een heel aparte diersoort die in tegenstelling tot alle andere dieren nooit van opgeven wil weten. Dat is zo. Ze was standvastig en toegewijd, ze gooide het bijltje er nooit bij neer. Ze heeft haar leven zorgvuldig vormgegeven; ze heeft eruit gehaald wat erin zat. Dat bewonder ik enorm in haar.’
Wie is Truska Bast?
Truska Bast werkte na haar studie Nederlands en journalistiek een tijdje bij Het Parool. Daar besloot ze voor zichzelf te gaan werken. Haar eerste boek was En zij die na ons komen (2010), de geschiedenis van drie Nederlandse families (2010), daarna volgde Uw wil geschiede, waarin oud-leerlingen vertellen over hun leven op een totalitaire katholieke kostschool. Een biografie leek haar ‘het hoogst haalbare’. Het werd er een waarin verhalen en beelden samen het boeiende levensverhaal van illustrator Mance Post vertellen.