Theater van het toeval

Posch? Surrealistisch? Of toch documentair? Een echte keus heeft Bill Brandt nooit gemaakt. In Londen hangen zijn foto's. Het zijn verhalen op zich....

Door Merel Bem

Bij het horen van de stem van Bill Brandt veren de bezoekers van het Victoria & Albert Museum op van de bank. Niet omdat die stem zo luid is - integendeel, juist omdat er in de rumoerige museumzaal niets van overblijft. Zo fluweelzacht praat de grijze man op het scherm, dat de bezoekers bijna ¿in het televisietoestel kruipen om te kunnen horen wat hij zegt.

Brandt vertelt over de tijd dat hij het noorden van Engeland bezocht om mijnwerkers te fotograferen. Het waren de jaren dertig en de depressie was op haar hoogtepunt. Daar liep hij, zegt hij, door de nauwe en donkere straatjes van Halifax, van Newcastle, van Durham, met in zijn achterhoofd de sombere beschrijving van Coketown uit Charles Dickens' roman Hard Times uit 1854.

Hij klopte er op de deuren, vroeg de bewoners: 'Mag ik foto's maken?' En de deuren gingen open. Natuurlijk, zeiden de mijnwerkers, natuurlijk, komt u binnen. En zo fotografeerde hij de karige avondmaaltijd van een beroete man en zijn vrouw, de dagelijkse sigaret van een vermoeide mijnwerker, het schrobben en boenen van een zwartgeblakerde rug. Andere tijden, gniffelen de museumbezoekers ongelovig tegen elkaar. Maar toch - dat verlegen gedrag, die zachtaardige stem. Wie had hem ni¿et binnengelaten, die lange blonde man met, in de woorden van journalist Tom Hopkinson van Weekly Illustrated, 'een stem zo luid als een mot, and the gentlest way to be found outside a nunnery'.

Dat is Bill Brandt. Hij is al ruim twintig jaar dood, maar hier, in de schaars verlichte zalen van het Londense museum, fluistert hij nog smakelijk verhalen aan de interviewer van de BBC. Hier hangen zijn foto's, meer dan 150 verhalen op zich, of liever: op zichzelf staande illustraties bi¿j verhalen. Verhalen van Dickens en van Louis Robert Stevenson, van Jane Austen en Thomas Hardy, van Emily Brontn George Orwell. Of gewoon verzonnen door Bill Brandt zelf, terwijl hij over straat liep en de wereld naar zijn hand leek te zetten als was zij een filmset en hij de regisseur.

Zijn foto's waren meestal gewoon een kwestie van geluk, vond de fotograaf, die naast verlegen en zachtaardig ook ernstig bescheiden was. Nee, echt: die twee kamermeisjes achter een rijk gedekte tafel, de een streng, de ander wat onzeker - ieder had die foto genomen. Hij stond er op dat moment toevallig. Of dat zelfbewust dansende meisje op straat. Was niet zi¿jn verdienste. Toen hij zijn camera tevoorschijn had gehaald, tilde zij uit zichzelf sierlijk haar rokken omhoog, tot grote hilariteit van een sliert vriendinnen.

Ergens had Brandt wel gelijk. Zijn leven w in hoge mate bepaald door het toeval. Zelfs de keuze om fotograaf te worden maakte hij niet bewust - al is bij het zien van de prachtige vintage prints nauwelijks voor te stellen dat zijn roeping ergens anders had kunnen liggen dan in de fotografie.

Tegelijkertijd komt uit de tentoonstelling Bill Brandt. A Centenary Retrospective een ander, tegengesteld beeld naar voren: dat van een man die, als hij eenmaal had gevonden waar hij, bewust of onbewust, naar op zoek was geweest, uiterst zorgvuldig te werk ging, en niet rustte voordat de foto eruitzag als het plaatje dat hij in zijn hoofd had. Een man die bovendien van mening was dat het meeste werk pas in de donkere kamer werd gedaan, dus lang na het nemen van de foto. Toeval of bewuste keuze - het is interessant om te zien hoe de fotograaf daar tussendoor laveert.

De jonge Bill Brandt was een zorgenkindje. Hij werd in 1904 geboren in Hamburg als tweede zoon van de Engelse directeur van een exportbedrijfen een Duitse aristocrate. Hermann Wilhelm was zo mogelijk nog verlegener op school dan in zijn latere leven. Hij kon goed tekenen, maar was vaak ziek en op zijn zestiende werd tuberculose bij hem geconstateerd. Zijn ouders stuurden hem naar een sanatorium in Davos, Zwitserland, waar hij zes jaar zou blijven.

Toen hij in 1927 hoorde van een dokter in Wenen die tuberculose genas door middel van psychoanalyse, vertrok Brandt onmiddellijk naar Oostenrijk. Het was, achteraf gezien, de beste stap die hij had kunnen zetten. In Wenen werd hij niet alleen genezen verklaard, hij ontmoette er ook dr. Eugenie Schwartzwald, een vrouw die de nog stuurloze Brandt onder haar hoede nam en er alles aan deed om een levensbestemming voor hem te zoeken.

Terwijl zij op een dag op haar vingers eventueel voor hem geschikte banen opsomde, stopte Brandt haar - waarom wist hij niet - bij fotografie. Dmoest het worden. Schwartzwald bezorgde hem een baan bij een portretstudio, waar hij zijn bestemming vond zijn eerste grote liefde, de Hongaarse Eva Boros, die eveneens een verleden van tuberculose had.

Eenmaal de wereld van de fotografie binnengerold, ging het snel. Brandts eerste echte opdracht was een portret van de Amerikaanse dichter Ezra Pound. Het is ook praktisch de eerste foto op de tentoonstelling, een enigszins wazig maar dicht op de huid gefotografeerd portret van de flamboyante man met baard en hoed.

Pound introduceerde Brandt bij Man Ray en zijn surrealistische vrienden, waartoe de jonge fotograaf zich onmiddellijk voelde aangetrokken. En hoewel die surrealistische periode in zijn werk in eerste instantie min of meer obligate plaatjes opleverde - mannequins zonder hoofd op de Marchux Puces in Parijs en mysterieuze vrouwen met appels en bloemen en onherkenbare gezichten -, wist Brandt zich dat surrealisme daarna op zo'n manier eigen te maken, dat het de rest van zijn carri is blijven beloeden. 'De meeste fotografen zouden een zekere schaamte voelen wanneer ze in het openbaar toegaven dat ze een gevoel van verwondering met zich mee zouden dragen. Maar zonder dat gevoel zouden ze niet het werk maken dat ze nu maken.' Toegegeven, er zit iets clichtigs in de uitspraken van Bill Brandt. 'Het is de taak van de fotograaf om intenser te kijken dan de meeste mensen.' Ze komen voort uit de romantische gedachte dat de beeldend kunstenaar als eenogige heerst over een land van blinden. Vanuit die gedachte fotografeerde Brandt in de jaren zestig de ogen van bekende kunstenaars, Henry Moore, Jean Arp, Georges Braque en Alberto Giacometti.

Toch kun je bij het zien van Brandts foto's niet anders dan vaststellen dat de man inderdaad een wonderlijke manier van kijken had, eentje die al vroeg is blijven hangen tussen het posche van Edward Weston en Eug Atget, het surrealistische a Man Ray, en de documentaire (straat)fotografie naar Henri Cartier-Bresson. Een keuze heeft Brandt eigenlijk nooit gemaakt. Hij heeft alle genres achter en door elkaar en op zijn eigen unieke manier uitgeprobeerd,beginnend bij de documentaire in de jaren dertig in Engeland, waar hij zich inmiddels voorgoed had gevestigd. De tentoonstelling behandelt die verschillende periodes in zijn fotografische carri stuk voor stuk, op een bijna schoolse manier die desondanks goed werkt.

Zo is goed te zien hoe Brandt zijn reputatie als fotografisch verhalenverteller vestigt in die beginnende documentaire-jaren. Zonder aanpassingsmogelijkheden bewoog hij zich zowel in de wereld van de Britse upperclass, met zijn talloze feesten en partijen, als de allerarmste families van Londen die met zes kinderen in een bed sliepen. Zijn contrasterende foto's werden opgenomen in het boek The English at Home (1936). En hoewel ze soms schrijnend zijn om te zien, tonen ze tegelijkertijd Brandts theatrale blik op de wereld, alsof alles en iedereen speciaal voor hem zo was neergezet.

Neem de demonstrant in Hyde Park Corner uit 1940. Hij staat op een trap en waarschuwt de mensen beneden hem voor de kosten van de oorlog waar hoogstwaarschijnlijk de armen voor zullen opdraaien. Het is een bloedserieuze aangelegenheid, en toch weet Brandt de man weer te geven alsof hij een acteur in een komisch toneelstuk is. De Britse adel bij de paardenraces, vechtende jongens op straat, een zoenend paar in een smoezelig cafeen dronken man die na een uit de hand gelopen feest in de mist tegen een pilaar leunt - stuk voor stuk zijn het hoofdrolspelers in vaak absurdistische verhalen.

Verhalen die hem kwamen aanwaaien, wanneer hij op straat toevallig een bepaald tafereel aantrof, maar ook verhalen die hij zelf in sc zette. Zoals het 'verhaal' van zijn vrouw Eva, die hij verkleedde als dame van lichte zeden en in de duisternis van de Hamburgse hoerenbuurt liet poseren. Het was diezelfde duisternis die hem zo aantrok tijdens de black-out van Londen, toen alles verduisterd was en het enige licht afkomstig was van de maan. 'Onder het zachte licht van de maan had de verduisterde stad een nieuwe schoonheid', vertelde hij later. 'De huizen leken plat als geschilderde decorstukken en de gebombardeerde rus vormden vreemd gevormde silhouetten.'

Opnieuw waren het volgens Brandt het toeval en het geluk die hem een handje hadden geholpen bij de totstandkoming van zijn onheilspellende foto's. Dat hij zelf, als maker van de foto's, eindeloos wachtte op 'het juiste moment', dat moment herkende en er ook nog eens adequaat op reageerde leek voor hem nauwelijks een rol te spelen. En als hij ensceneerde deed hij dat omdat de omstandigheden (lichtval, compositie) daarom vroegen.

In de jaren veertig diende nieuw toeval zich aan. Brandt hield zich inmiddels - na een periode van woeste, posche landschappen gebaseerd op de romantische literatuur van onder anderen Emily Bront bezig met het vrouwelijk naakt. Voor het luttele bedrag van vijf shilling had hij een zeventig jaar oude houten Kodak op de kop getikt, een camera die vanwege zijn groothoeklens voornamelijk door de politie werd gebruikt voor misdaadverslaggeving.

Brandt kon in de donkere kamer zijn geluk niet op toen bleek dat de lens al zijn foto's had vervormd. Vrouwen leken reuzen in piepkleine kamertjes, hun benen leken eindeloos, hun vingers uitgerekt, hun borsten, billen, buiken ronder dan rond. 'Mijn nieuwe camera zag meer (dan het oog) en hij zag ers', jubelde Brandt naderhand. 'Ik liet mezelf leiden door deze camera, en in plaats van te fotograferen wat ik zag, fotografeerde ik wat de camera zag. Ik greep nauwelijks in, en de lens produceerde anatomische beelden en vormen die mijn ogen nooit eerder hadden aanschouwd.'

Waarschijnlijk heeft niemand Bill Brandt ooit kunnen betrappen op de uitspraak dat hij een goede fotograaf was. Toch is het de enige mogelijke conclusie na het zien van zijn overzichtstentoonstelling in Londen. Misschien zou je hem zelfs geweldig kunnen noemen; ook vandaag nog doen zijn foto's monden openvallen van verbazing. Maar roep het zachtjes, want hij zou zich omdraaien in zijn graf en heel hard 'Nietes!' fluisteren. Want het was geluk, gewoon een kwestie van geluk.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden