'Soms horen we de kinderen huilen'
Voor de zesde keer wordt de strakblauwe lucht doormidden gesneden door een witte streep die doorgaat tot aan de bergen aan de andere kant van de smalle vallei....
En de witte streep wordt een halve cirkel die vervolgens weer in een rechte lijn terugglijdt in de richting waar hij vandaan is gekomen. 'Dat gaat zo 24 uur per dag door', zegt de 23-jarige soldaat Shaqir. 'De Amerikanen bombarderen vanuit de lucht en wij vallen hen aan op de grond.'
Dit is Tora Bora en daar in de bergen zijn de bunkers en een tunnelcomplex waar de Arabieren van Al Qa'ida zich schuilhouden.
Sinds gisteren is dit het laatste bolwerk van deze groep omdat nu zelfs Kandahar is ingenomen door oppositietroepen. En lokale commandanten zijn ervan overtuigd dat het hier ook niet lang meer gaat duren.
'We staan hier met drieduizend man', zegt commandant Hajji Zaman, het hoofd van de militaire operatie. 'Vandaag hebben we er weer twee kilometer bijgepakt en aan onze kant zijn geen doden gevallen. Bij hen wel, maar van deze afstand kunnen we niet precies zeggen hoeveel.'
Het is een bizar schouwspel. Tegen een decor van witte bergpieken, golvende heuvels met rood herfstbos en eindeloze woestijn in grijs, geel en blauw, die de rest van het land lijkt op te slokken, lopen honderden soldaten met hun granaatwerpers en machinegeweren langs een rij tanks. Als het stof opwaait houden ze de dekens die ze om hun schouders hebben geslagen voor hun gezicht en als een tank wolken diesel begint uit te spugen, klaar om te vuren, stoppen ze hun vingers in hun oren.
Het beruchte tunnelcomplex, in de jaren tachtig gebouwd door de mujahedin die tegen de Russen vochten, kun je hier vandaan niet zien. Het is een uitgebreid netwerk van ondergrondse gangen, volgestouwd met munitie, voedsel en water. Ruim drieduizend Arabieren moeten er zitten, inclusief vrouwen en kinderen. Soldaat Shaqir legt uit dat deze strijders al jaren in Afghanistan wonen en hun gezinnen hebben laten overkomen uit landen als Egypte en Algerije. 'We horen hun kinderen soms huilen', zegt hij met een vreemd soort trots. 'Maar ze kunnen geen kant op. We hebben het hele gebied omsingeld dus vluchten zit er niet meer in. Als ze zich niet overgeven, zijn ze dood.'
Maar ze piekeren er niet over om zich over te geven. 'Een week geleden hebben we onderhandelingen voorgesteld', vertelt commandant Abdul Latif. 'Maar ze willen tot de laatste man doorvechten.' Latif zit op een brancard voor een tank waar zes van zijn mannen, de meesten nog zonder haar op de bovenlip, bovenop zitten en begint te lachen als hij zijn walkie-talkie pakt.
'Sindsdien hebben we geen contact meer gehad met de Arabieren', zegt hij, 'maar we horen ze wel. Ze gebruiken namelijk dezelfde golflengte als wij voor onze walkie-talkies. Wat ze zeggen? O, niets bijzonders. ''Oprukken naar die en die positie'' of ''Terugtrekken naar die en die locatie''. Soms, als ze merken dat we hen afluisteren, beginnen ze te schelden. Zeggen ze dat we vuile honden zijn en dat ze ons uiteindelijk zullen verslaan. Ha!' En hij schudt zijn hoofd. 'Ze zijn gewoon bang.'
En Bin Laden?
Het hoofd van de operatie, Hajji Zaman, weet bijna zeker dat Bin Laden hierzit.
'Mijn spionnen hebben hem drie dagen geleden nog gezien.'