‘Soms bleek ’s ochtends dat mensen uit wanhoop tegen het prikkeldraad waren gerend om zich te elektrocuteren’

Joop Snep (88) hielp zijn vader Joden naar Zwitserland te laten vluchten...

‘Vijftig jaar heb ik niet over de oorlog gesproken. Dat lijkt nu misschien onvoorstelbaar, maar zo ging het, je zweeg. Je wilde zo snel mogelijk het normale leven weer oppakken. Aan het einde van de oorlog zat ik ondergedoken in mijn vaders meubelmakerij aan de Prinsengracht, met een neef en een Joodse banketbakker. Als we op straat iets verdachts hoorden, doken we razendsnel de kruipruimte in.

Overdag werkte ik gewoon als meubelmaker en na de bevrijding ging ik daarmee door. Uiteindelijk heb ik mijn vaders zaak overgenomen. Ik ben altijd een sportieve jongen geweest; ik speelde handbal, was dansleraar en turnkampioen. Na de oorlog vroegen ze me al snel terug in het Amsterdamse turnteam. Geweldig, ik stortte me volledig op de sport. Al die jaren bleef ik bij mijn ouders wonen.

Tot ik op mijn 39ste trouwde – met de wijkverpleegster die mijn ouders tot hun einde had verzorgd. Zij was de beste echtgenote die ik me kon wensen, we hebben op latere leeftijd nog twee prachtige dochters gekregen. Ja, als ik al iets aan de oorlog had overgehouden, dan was het wel een gevoel van grote dankbaarheid dat ik het zo goed had.

Op de begrafenis van mijn vrouw, nu tien jaar geleden, trof ik een oude bekende uit Sachsenhausen. Hij vertelde over een stichting van oud-kampbewoners, daar ben ik toen eens naartoe gegaan. Via hen werd ik in 2000 gebeld door een Duitse historicus. Hij was op zoek naar ex-gevangen van Aussenlager Lichterfelde, ten zuiden van Berlijn. Het bleek dat ik een van de laatste elf overlevenden was.

Op Duitse uitnodiging ben ik toen teruggeweest naar Lichterfelde, ter ere van de onthulling van een plaquette. Sindsdien worden we ieder jaar in de eerste week van mei uitgenodigd. Dat wij, oud-gevangenen, een ereplaats kregen op de eerste rij, deed me heel erg veel. Uit pure emotie heb ik spontaan een dankwoord gesproken. Dat praatje ging me goed af, en daarom vroegen ze me later om voor scholieren te spreken. Dat doe ik graag. Ik wil jongeren meegeven dat dit nooit meer mag gebeuren, dat we moeten streven naar een verenigd Europa.

Ik had een Duitse moeder, die door haar huwelijk met mijn vader Hollandse was geworden. Ik ben zelf in Bonn geboren. Maar in 1930, op mijn 9de, besloot mijn vader om te vertrekken – vanwege Hitler. We verhuisden naar Amsterdam. Al snel ging mijn vader Joodse bekenden helpen om Duitsland te ontvluchten. Hij werkte in die tijd als reisleider op de bus. En met de busreisjes naar Duitsland smokkelde hij wekelijks een aantal extra passagiers mee terug.

Toen het eenmaal oorlog was, hielp mijn vader Joden naar Zwitserland te ontkomen. Ik heb het hem nooit gevraagd, maar hij deed het waarschijnlijk uit medemenselijkheid. En uit religieus besef, wij zijn katholiek. Mijn taak was het om de Joodse vluchtelingen met de trein naar de België te brengen.

Op een ochtend in 1942 ging het mis. Terug op Amsterdam CS werd ik opgepakt door Nederlandse agenten. Op het politiebureau hebben ze me helemaal in elkaar geslagen. Ik heb m’n mond gehouden, al viel dat niet mee. Door een geopende deur zag ik ineens mijn moeder en zuster zitten, hou je dan maar ’ns goed. Na een paar weken ben ik vanuit de gevangenis naar kamp Amersfoort gebracht. Daar was mijn vader ook. Toen ze mij grepen, hadden ze hem ook opgepakt.

Kamp Amersfoort was een verschrikking. We moesten stenen sjouwen en kregen een kopje soep en twee sneetjes brood per dag. Je denkt niet, je voelt niet; je wordt beheerst door angst. Angst, en vreselijke honger. Op het transport naar Sachsenhausen werden we in propvolle vrachtwagens geduwd, af en toe hoorde je ‘krak’, dat was dan een arm of een been, geen mens die zich daarom bekommerde.

Na aankomst werd ieder haartje van ons lichaam geschoren. In gestreepte gevangenispakken liepen we wekenlang op verschillende schoenen; zolen testen voor een schoenenfabriek van de Wehrmacht. Gevangenen die tijdens het commando ineenstortten, werden, hup, op een houten kar afgevoerd. Soms bleek ’s ochtends dat mensen uit wanhoop tegen het prikkeldraad waren gerend om zich te elektrocuteren.

Hoe ik het heb volgehouden, snap ik nu niet meer. Ik heb geloof ik veel geluk gehad. Na een paar weken verhuisden mijn vader en ik van Sachsenhausen naar het kleinere Lichterfelde. Daar moesten we hout bewerken, relatief licht werk, binnen in een barak. En toen, ergens in 1943, werd mijn naam ineens opgeroepen. Op order van Himmler moesten alle jongens geboren in 1921 zich in eigen land melden voor de Arbeitseinsatz.

Eenmaal terug in Amsterdam ben ik ondergedoken. Hoe het kon, heb ik nooit kunnen achterhalen, maar een half jaar later, met Kerst, kwam mijn vader plots ook weer thuis. Zoals ik eerder zei: ik heb veel reden om dankbaar te zijn.’

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden