Snijden om de pijn te verdrijven

Hulpverleners proberen jongeren die zichzelf verwonden in het gareel te krijgen met sancties en gedragscodes. De jongeren zelf menen meer baat te hebben bij een andere benadering....

Tekst Aimée Kiene

Sanne (21) draagt altijd lange mouwen. Daarmee bedekt ze de littekens, want Sanne snijdt met een scheermesje in haar armen, haar benen, haar borsten, haar buik. De littekens, die ze over hele lijf heeft, zijn belangrijk voor haar. Ze probeert haar huid te vervangen door een nieuwe huid, waarmee ze een tweede leven kan beginnen.

Sanne is in haar jeugd meerdere keren misbruikt. Op de basisschool probeerde ze de aandacht te trekken door rare verhalen te verzinnen, of door zonder reden pleisters te plakken op haar toen nog gezonde huid. Ze stopte briefjes in de bus bij mensen in de buurt waarin ze schreef dat ze verdriet had. Maar niemand begreep die noodkreten.

Ze weet niet precies wanneer ze is begonnen zichzelf te beschadigen. Ze weet wel dat het hielp. Sanne: ‘Ik kraste in mijn armen met een schaar of een geodriehoek. Dat gaf me een veilig gevoel. Het maakte de eenzaamheid draaglijker. Het was bijna alsof ik een bondgenoot had. Als ik in de klas mijn gewonde pols vastpakte waar ik ’s ochtends nog in had gesneden, dan dacht ik: ik ben niet alleen.’

‘Als ik bezig was met mijn mesjes, hoefde ik me alleen daarop te richten. Waar verstop ik ze, hoe neem ik ze mee naar school zonder dat een vriendin in mijn tas kijkt? Hoe bedek ik mijn polsen? Het was ook zelfhaat, ik voelde me vies, ik vond mezelf niet schoon te krijgen. De woede naar mezelf moest eruit.’

Zelfbeschadiging komt veel voor, vooral bij meisjes. Ruim 5 procent van de jongeren tussen 14 en 17 jaar heeft zichzelf ooit opzettelijk iets aangedaan. Ze hebben in hun eigen lichaam gesneden of een overdosis pillen geslikt. Twee keer zoveel meisjes als jongens verwonden zichzelf, blijkt uit een onderzoek van de Universiteit Leiden en de GGD Rotterdam (2005).

Deze week begint in Haarlem het kunstproject ‘Met mij alles goed’, een initiatief van de Landelijke Stichting Zelfbeschadiging en de afdeling GGZ (geestelijke gezondheidszorg) Verpleegkunde van de Hogeschool INHolland, waarbij kunstenaars hun werk over zelfbeschadiging exposeren in een psychiatrische inrichting. Sanne werkt mee als ervaringsdeskundige. De tentoonstelling reist langs tien GGZ-instellingen, waar hulpverleners worden getraind in de omgang met patiënten die zichzelf verwonden.

Volgens Berno van Meijel, lector GGZ Verpleegkunde aan de Hogeschool INHolland in Alkmaar, gaat het nog te vaak mis tussen hulpverleners en patiënten die zichzelf beschadigen. Van Meijel: ‘Hulpverleners zien het gedrag als een verkeerde manier van hulp vragen. Ze willen het zo snel mogelijk laten verdwijnen, bijvoorbeeld door het te negeren of het te bestraffen. Maar voor patiënten kan zelfverwonding de enige manier zijn om met hun ontregelde emoties om te gaan. Het is een overlevingsstrategie. Als je die afpakt zonder een alternatief te bieden, staat de patiënt met lege handen.’

Sanne voelt zich eigenlijk al haar hele leven eenzaam en onbegrepen, zegt ze. Dat is begonnen toen ze klein was en niemand uit haar omgeving haar signalen oppikte, en dat werd alleen maar erger toen later haar zelfbeschadiging werd ontdekt en ze ‘de molen van de hulpverlening’ inging.

Sanne: ‘Op de middelbare school droeg ik altijd polsbandjes, om mijn beschadigde armen te verbergen. Toch zag mijn moeder de krassen op een keer. Ik verzon een verhaal over een la met papier in het tekenlokaal waaraan ik me zou hebben gesneden. Ik zag dat ze me niet geloofde, maar wel graag wílde geloven.

‘Niet veel later stond ik voor de spiegel mijn haar in een staartje te doen, toen mijn moeder binnenkwam. Ze zag allebei mijn armen en werd ontzettend boos en overstuur. Ik rende kwaad naar school, maar was zelf ook overstuur. Ik zag een vriendin en zei: ‘Ik snij mezelf.’ Zij begon ook meteen te huilen. Tijdens het gesprek met de vertrouwenspersoon blééf zij maar huilen, er ging een hele doos tissues doorheen.

‘Ik dacht: wat reageren al die mensen overdreven! Ik wil geen hulp, laat me met rust. Bovendien vond ik mezelf heel slim: ik had een goede oplossing gevonden om me beter te voelen. Er bestaan GGZ’s, dat wist ik wel, maar ik had die niet nodig, ik had het al zelf opgelost, vond ik.’

Toen Sanne vijftien was, ging ze met een psychotherapeut praten. Maar ze vertelde niet over het misbruik, en het ging steeds slechter met haar. Ze bleef soms weg van huis, ging niet naar school, was suïcidaal. Ze werd opgenomen in een gesloten instelling. De bedoeling was dat ze er vier weken zou zitten. Uiteindelijk zou ze bijna vier jaar in verschillende instellingen verblijven.

Sanne: ‘Ik had van mijn moeder geleerd me buitenshuis netjes te gedragen, dus snijden deed ik daar stiekem. Ik had vleesmessen uit mijn moeders keukenla naar binnen gesmokkeld, maar dat kwam natuurlijk uit. Ze zeiden: je weet toch dat je geen gevaarlijk voorwerpen mag hebben? Maar ach, ik heb meisjes gezien die uit wanhoop de nietjes uit de leesmap haalden, en die gebruikten. En ik nam de cd-roms mee uit de bibliotheek. Als je die kapot maakt, kun je er ook mee snijden.

‘Ik had één keer per week een gesprek met een hulpverlener. En ik zag wel vier of vijf sociotherapeuten per dag die onze groep begeleidden. Ik vertrouwde bijna niemand, ik meed elk contact. In die tijd stapte ik over op scherpere mesjes. De littekens werden belangrijk voor me. Ik ging dieper snijden, mijn huid ging meer wijken. Soms moest ik gehecht. Verband moest ik zelf halen bij de verpleegkundige. Ze waren er wel van op de hoogte wat ik deed, maar er werd nooit echt over gepraat. De verpleegkundige zei soms: ‘Hè, wat jammer.’ Dat voelde dan alsof ik opnieuw had gefaald.’

Sanne stopte met eten en ze werd betrapt bij het opsparen van slaappillen, bedoeld voor een zelfmoordpoging. Op dit dieptepunt besloot ze te gaan praten over het seksueel misbruik uit haar jeugd. Hoewel haar moeder de puzzelstukjes op hun plaats zag vallen, geloofde de maatschappelijk werker haar niet.

Sanne, die op dat moment 18 was, voelde zich in de steek gelaten. Het ging verder bergafwaarts. Om een suïcidepoging te verijdelen, liet de instelling haar kiezen uit twee opties: opname in een longstay-afdeling voor chronische psychiatrische patiënten, of een nieuwe behandelplek. Om daarvoor in aanmerking te komen, moest ze de volgende verklaring ondertekenen;

‘Ik beloof mijzelf, mijn gezin, mijn vrienden, en mensen van ‘De Afdeling’ dat ik mezelf niet meer zal verwonden, omdat ik in feite nooit mijn gehele huid zal kunnen voorzien van littekens, en ik dus nooit de vernieuwde huid krijg waar ik naar verlang. Ook stop ik met het verwonden van mezelf omdat het verwonden van mezelf ervoor zorgt dat ik stiekem ben, en mensen uittest. Waardoor ze hun vertrouwen in mij verliezen. Dit wil ik niet.’

Sanne: ‘Ik heb van tevoren aangegeven dat het me niet zou lukken. Ik vond het zo oneerlijk: als je snijdt ben je ‘stiekem’, ze veranderen je in een dader. Alsof ik aan het stelen was. Als ik het contract zou breken, zou ik na drie keer naar huis moeten. Maar mijn moeder wilde me niet meer thuis hebben. Dus het moest wel stiekem. Dat gaf zoveel stress. Ik had altijd lange mouwen aan, en ik was bang dat het verband zou afzakken of doorlekken. Ik heb me nog nooit zo alleen gevoeld.’

Volgens lector Berno van Meijel is het negeren van zelfbeschadigend gedrag niet goed, en helpen sancties al helemaal ‘geen moer’. Van Meijel: ‘Hulpverleners proberen soms met een contract waar sancties aan vastzitten een beheersmatige structuur op te leggen, die helemaal voorbijgaat aan de emoties en belevingen van de patiënt. Die gaat zich alleen maar verstoppen voor de hulpverlener.’

Van Meijel pleit juist voor veel meer contact tussen patiënt en hulpverlener. ‘Er moet een veilige situatie ontstaan waarin gepraat kan worden over wat leidt tot het zelfdestructieve gedrag. Als gereconstrueerd kan worden hoe de spanning oploopt, kan gezocht worden naar manieren om die spanning te keren. Maar dat kan pas als de patiënt zich erkend en geaccepteerd voelt.’

Dat gevoel had Sanne in elke geval niet bij de hulpverlener die zei: ‘Dat snijden negeer ik, want dat is hetzelfde als kinderen die met blokken gooien als ze geen aandacht krijgen.’ Maar sinds een jaar heeft ze – eindelijk – een ‘heel fijne’ therapeut, die ze één per week (en soms vaker) spreekt.

Ze neemt deel aan een begeleidwonen-project. Een enkele keer denkt ze voorzichtig aan de toekomst, aan de poëzie die ze zou willen schrijven. Maar de therapie is heftig op het moment. Met Sanne gaat het eigenlijk ‘niet zo goed’. Ze heeft veel herbelevingen, nachtmerries, ze snijdt nog steeds veel. Ze vindt het moeilijk om te kiezen voor het leven.

Wat ze heel belangrijk vindt: ‘Er is een volgende generatie met mensen zoals ik in de maak. Hun noodkreet moet worden gehoord. Ik hoop dat hulpverleners woorden kunnen geven aan hun afkeer, onmacht of angst als ze de wonden zien. Dat ze hun hand durven uitsteken. Dat heb ik zo gemist: iemand die zei dat ik er mocht zijn. Dat ik ertoe deed.’

De expositie ‘Met mij alles goed: van litteken naar taal’ is van 11 juni tot 27 augustus te zien in museum Het Dolhuys te Haarlem.

De expositie ‘Met mij alles goed: van litteken naar taal’ is van 11 juni tot 27 augustus te zien in museum Het Dolhuys te Haarlem.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden