Roman Polanski en Marek Edelman, gebroederlijk in het nieuws
De getto’s van Warschau en Krakau waren in het nieuws. Eerst werd de man gearresteerd die in 1943 als 9-jarige jongen uit het omheinde getto van Krakau ontsnapte en die later uitgroeide tot de fameuze filmer Roman Polanski....
Kort daarop overleed Marek Edelman, die in 1943 uit het ommuurde getto van Warschau ontsnapte, nadat hij daar als 23-jarige jongen een maand lang leiding had gegeven aan de hopeloze, heroïsche opstand tegen de Duitse bezetting.
Marek Edelman en Roman Polanski – gebroederlijk in het nieuws. Als je de berichten naast elkaar legde, de twee levensgeschiedenissen van mannen die werden voortgestuwd door de wereldgeschiedenis, zag je in vogelperspectief de wegen van de mens, die even ondoorgrondelijk zijn als die van God; ondoorgrondelijk, grillig en op een literaire manier romantisch. Polanski en Edelman – als je er een film over zou maken, zou het een opmerkelijke film worden over tegenspoed en deugdzaamheid.
Marek Edelman bleef na zijn ontsnapping uit het getto van Warschau vasthouden aan het principe van individuele vrijheid dat hij ook had verdedigd tegen de nazi’s. Het leven zelf is het belangrijkste, zei hij. ‘Maar zodra het leven er is, wordt vrijheid het belangrijkste. Daarna gaat men zijn leven geven voor de vrijheid. En dan is niet meer duidelijk wat het belangrijkste is.’
Die strenge opvattingen over vrijheid hield hij zijn levenlang aan iedereen voor, en niet alleen aan zijn vijanden. Hij was Pools, maar dat maakte hem niet toegeeflijker jegens Polen; hij was links, maar dat maakte hem niet toegeeflijker jegens het communisme; hij was joods, maar dat maakte hem niet toegeeflijker jegens de staat Israël. Een overzichtelijke levenshouding, die hem niet alom geliefd, maar wel erg bewonderenswaardig maakte.
Roman Polanski leefde intussen een nog enerverender leven. Zijn moeder werd vermoord in Auschwitz, zelf groeide hij na zijn ontsnapping op bij Poolse boeren, hij werd overtuigd katholiek, maar verliet dat geloof weer; hij emigreerde naar de Verenigde Staten, zijn vrouw en ongeboren kind werden vermoord door een sekte, hij pleegde ontucht met een 13-jarig meisje, vluchtte naar Europa en maakte te midden van dit alles films.
Het leven beukte, kortom, nogal op deze twee Poolse jongens in. En als je met een betrokken blik naar dergelijke levens kijkt, kun je wel begrijpen dat er omstandigheden zijn waaronder een mens niet alleen slachtoffer wordt, maar ook dader. Roman Polanski is geen moreel monster omdat hij in 1977 naar bed ging met een meisje van 13, dat onder invloed was van drugs en zich uit angst niet durfde te verzetten. Als je bevriend bent met Polanski, mag je best proberen na te voelen in welke geestestoestand hij zelf moet zijn geweest, en hoe hij in de algehele seksuele gekte van dat jaar 1977 tot zijn daad is gekomen.
Maar de vrienden die het na de arrestatie opnamen voor Polanski, maakten één grote fout. Ze vergaten het principe van Marek Edelman. Ze dachten dat sommige mensen meer gelijk zijn dan anderen, dat je andere maatstaven moet aanleggen voor de mensen die iets met je gemeen hebben dan voor vreemden. En dat is niet zo.
De bond van Zwitserse regisseurs gooide het principe van Edelman zonder blikken of blozen in het openbaar overboord. De bond noemde de arrestatie van Polanski een belediging van alle Zwitserse kunstenaars, en plaatste zich met die opvatting verder buiten de rechtsorde dan Roman Polanski zelf.
Want Polanski maakte een individuele fout, en mensen maken nu eenmaal fouten in hun leven; daar zijn maatschappelijke antwoorden op. Maar de Zwitserse regisseurs schaften een algemeen rechtsbeginsel af, en dat is een stuk zorgelijker. Nog zorgelijker was het dat Europese politici het standpunt van de regisseurs deelden.
Natuurlijk kwam het goed. Marek Edelman, hoewel dood, triomfeerde. De Franse politici haastten zich te zeggen dat ook een kunstenaar niet boven de wet staat, zodra ze zagen dat burgers wel degelijk waarde hechten aan fundamentele rechtsbeginselen. Mooi zo, zaak afgedaan, zou je zeggen, maar er had zich gedurende dit gekrakeel toch een rare verwarring geopenbaard over de positie van kunstenaars en politici.
Dat die verwarring ook een keerzijde heeft, bleek uit het stuk dat Ron Meerhof vorige week in de Volkskrant schreef over slaapgebrek en honger onder Nederlandse politici. Hij beschreef hoe ministers en kamerleden vijftien uur per dag werken, op hun ministerie niets fatsoenlijks te eten kunnen krijgen, en zich uit arren moede tot de Febo wenden voor een bamihap. Tijdens langdurig overleg in de Kamer krijgen ze helemaal niets binnen, tenzij een attente medewerker stiekem plakjes Mars laat bezorgen in een envelopje.
Journalisten juichen deze situatie toe, schreef Meerhof, omdat Nederlandse politici op deze manier ‘lekker gewoon’ zijn. De politici, altijd bang voor de macht van journalisten, zijn dus tot deze vorm van gewoonheid veroordeeld, terwijl de journalisten, net als de rest van de Nederlandse beroepsbevolking, zelf een stuk minder gewoon zijn.
Ook hier wreekt zich de uitzonderingspositie van zichtbare beroepsgroepen, die geacht worden hun werk te doen zonder eten, zonder slaap en onder de continue dreiging van de schandpaal.
Er valt veel te zeggen voor de overzichtelijke opstelling van Marek Edelman. Regels gelden voor iedereen en niemand is ‘gelijker’ of ‘gewoner’ dan een ander. Als politici en kunstenaars misdaden begaan, slepen we ze voor het gerecht, maar verder krijgen ze gewoon te eten.