Ratio voor ingrijpen bijna verdwenen
Met de aanval van het Libische leger op Benghazi, het laatste rebellenbolwerk, lijkt het eigenlijk al te laat voor een no-flyzone boven Libië. Kadhafi heeft zo goed als gewonnen.
Die vaststelling toont meteen de belangrijkste zwakte aan van het argument voor een no-flyzone: de maatregel is nooit bedoeld geweest om een eind te maken aan omvangrijk humanitair lijden, zoals de voorstanders aanvoerden, het belangrijkste doel was de opstandelingen militair bij te staan in een voor hun strijd cruciale fase. Het was (is?) erop of eronder. Het wiebelende dubbeltje moest (moet?) de goede kant op vallen.
Sympathiek is het doel zeker. Kadhafi is een schurk, de opstandelingen delen in de hoopgevende warmte van de Arabische Lente.
Maar zo onomwonden kon dat allemaal niet worden gezegd. In de politieke en volkenrechtelijke traditie van buitenlandse interventie past zo'n overweging van partijdigheid niet. Openlijk ingrijpen om een van de strijdende partijen in een burgeroorlog aan een overwinning te helpen is zeer ongebruikelijk.
De internationale gemeenschap kan een genocide stoppen (maar doet dat vaak niet: Rwanda, Soedan). De internationale gemeenschap kan een buitenlandse verovering (Irak-Koeweit, 1991) ongedaan maken - immers een flagrante schending van een van de grondregels van het internationaal recht. Maar een interventie om het prille houtje-touwtjeleger van de rebellen te behoeden voor een nederlaag?
Natuurlijk is er sprake van humanitair lijden, en het is goed mogelijk dat de aanklager van het Internationaal Strafhof aanleiding vindt Kadhafi aan te klagen wegens oorlogsmisdrijven.
Maar hoe groot is het lijden? Kadhafi speelt het zo handig, dat hij niet als massamoordenaar te kijk staat. Geen etnische zuiveringen, geen honger, geen massale bombardementen op woonwijken, geen erbarmelijke toestanden in vluchtelingenkampen. Als weldra Benghazi valt, zal van de ene dag op de andere de ratio voor ingrijpen zijn vervlogen. Dan hoeft het al niet meer. Zó chronisch en kolossaal is de menselijke noodtoestand blijkbaar niet.
Bovendien bestookt het Libische leger de opstandelingen niet alleen vanuit de lucht. Een groot deel van de militaire inzet gebeurt met tanks, artillerie en zelfs marineschepen. Als het humanitaire leed zo ondraaglijk is, waarom wordt dan ook dáár niet tegen opgetreden?
Het antwoord is natuurlijk: dat zou een veel omvangrijker militaire operatie vereisen, waarschijnlijk met grondtroepen en al. Daartoe is niemand bereid. Ook de Arabische Liga liet afgelopen weekend in zijn (aan anderen gerichte!) oproep tot een no-flyzone weten tégen 'militair ingrijpen' in Libië te zijn.
Maar zó ver liggen een no-flyzone en militair ingrijpen niet van elkaar af. Want hoe lang wordt de logistieke steun aan de rebellen voortgezet, en met welk praktisch doel? Wat moet er gebeuren als de zone niet voldoende blijkt om de rebellen aan hun overwinning te helpen? Wat als het humanitair lijden als gevolg van beschietingen met tanks en artillerie gewoon doorgaat, in een burgeroorlog die heel lang kan duren?
De Franse minister van Buitenlandse Zaken Alain Juppé schreef woensdag op zijn blog dat de Fransen en Britten de Veiligheidsraad vragen om een vliegverbod van twee weken. Twee weken? En daarna dan?
Het zijn vragen die in het debat over de no flyzone wel zijn gesteld, maar door niemand bevredigend zijn beantwoord. Juppés Duitse collega, Guido Westerwelle, zei dinsdag: 'We willen niet een oorlog in Noord-Afrika worden ingezogen. We willen geen hellend vlak in die richting.'
Uiteraard is zo'n 'mission creep' precies ook de vrees van de Amerikanen, de eerst aangewezenen om een no-flyzone te effectueren. Ze hebben - na Irak en Afghanistan - wel even hun bekomst van militaire avonturen in islamitische conflictgebieden, avonturen met ongewisse afloop.
De voorstanders hameren voortdurend op de urgentie van de maatregel. Daar hebben ze gelijk in: het is nu of nooit. Alleen: op een 'nu' volgt altijd een 'later'.