Programmeergereedschap
Het programmeren van computers is iets voor verslaafden. Een normaal mens denkt er toch niet aan om boodschappenlijstjes naar zijn pc te sturen waar geen verstandig woord in staat....
Toch zijn er duizenden programmeurs die dergelijke taal uit hun tekstverwerker krijgen. Sommigen verdienen er een dikke boterham mee. Anderen produceren programma's waar absoluut niemand iets aan heeft. Maar allen worden geprikkeld door hetzelfde motief: 'Dat stomme ding moet doen wat ik zeg.' Voer voor psychologen.
Natuurlijk kun je een machine niet aan het werk krijgen door een paar woorden in een bestandje te tikken en op te bergen. Er moet een tolk komen die deze tekst omzet in taal die een machine begrijpt. En dat zijn nullen en enen. Er is een hele reeks nullen en enen nodig om het programma Beep van daarnet om te zetten in instructies voor de pc die erop neer komen dat het luidsprekertje een pieptoon geeft.
We zitten wat programmeertalen betreft ergens in de vierde generatie. Je kunt ook zelf, dus zonder tolk (compiler) een programma schrijven in de vorm van nullen en enen, maar dat is tijdrovend en stomvervelend werk waarbij makkelijk fouten worden gemaakt.
Toch ging programmeren zo in het grijze verleden. De volgende fase in de talenontwikkeling ontstond begin jaren vijftig. Ze bestond uit het schrijven van instructies voor de computer met letters en cijfers die door de compiler werden omgezet in nullen en enen. Die tweede generatie taal leek trouwens op geheimtaal: mov ax, (bx) en zo.
In deze taal (assembler) werd elke instructie aan de pc één op één genoteerd. Dat was nodig omdat computers elke opdracht die ze moeten uitvoeren, hoe simpel ook, stapje voor stapje voorgekauwd moeten krijgen.
Die stapjes zijn zo klein dat je voor een beetje programma duizenden instructies nodig hebt. Voor een grote toepassing als WordPerfect of AutoCAD zijn vermoedelijk miljoenen van die instructies nodig. Een groot programma als Windows NT bevat zes miljoen regels code. Programmeren in assembler is alleen een goede gedachte als het korte programma's betreft.
De derde generatie was een taal die al wat beter te volgen was. Hier werden zelfs woorden gebruikt die een hele serie opdrachten voor de pc in zich droegen. De laatste tijd is de vierde generatie taal ontstaan die nog sneller is. Globaal gesproken werkt de programmeur hierbij met een lege applicatie waarin al een aantal standaard-handelingen zit: een window op het scherm zetten bijvoorbeeld, knoppen aanbrengen in zo'n window, de muisbesturing. Die dingen hoeven niet meer te worden geprogrammeerd en kunnen worden aangeroepen als de programmeur dat nodig vindt.
Delphi, een kistje met programmeergereedschap van het softwarebedrijf Borland, is vermoedelijk zo'n vierde generatie programmeertaal (er is geen scherp omlijnde definitie voor die taal). En plotseling wordt het ook voor niet-verslaafden leuk om te programmeren, want het werkt allemaal een stuk vriendelijker en vooral sneller.
In principe knoop je van tevoren geschreven elementen aan elkaar met opdrachten uit de programmeertaal Pascal. Je moet wel iets van Pascal weten om dat te kunnen, maar met een paar eenvoudige opdrachten kom je al een heel eind. Je kunt ook nog wel van begin tot einde met Pascal-code werken in Delphi, maar nodig is het niet.
Delphi is eigenlijk een raamwerk, een geraamte van een programma, dat nog aangekleed moet worden. Het is net een bedrijfspand waarvan de muren staan, de verwarming het doet en de verlichting ook, maar dat nog geen bedrijf is. Pas als er freesbanken in komen, ponsmachines en nog wat van die apparaten dan kun je zeggen: 'O, maken ze hier eierkloppers.'
Deze vergelijking is van Jeff Duntemann, een van de schrijvers van Programmeren in Delphi. In heldere en soms grappige stijl wordt dat programmeren behandeld. De kern van het programma is, zoals gezegd, Pascal. Maar die toch nog lastige programmeertaal zit goed verborgen in de mooie grafische schil van Delphi. Het werkt allemaal onder Windows, en de volgende versie, die over een paar weken uitkomt bij Borland, werkt ook onder Windows 95.
Een programmeur krijgt al gauw hoofdpijn als hij een programma moet maken dat onder Windows draait. Want de binnenkant van Windows is een nachtmerrie van handles, brushes, contexten, callbacks en nog veel meer, iets waar de gewone gebruiker niets van merkt, maar de programmeur wel degelijk. Die grappen hoef je onder Delphi niet meer te onthouden en te beheren. Je vraagt aan Delphi dat voor je te doen. In feite vertel je nu de computer wàt er gebeuren moet en niet meer hòe dat moet gebeuren.
Het boek geeft een goed te volgen uiteenzetting van de werking van Delphi. Er wordt veel in uitgelegd, maar het zelf doen wordt sterk gestimuleerd. Om het boek goed te kunnen volgen, moet je Delphi hebben draaien op je pc.
Jeff Duntemann, Jim Mischel en Don Taylor: Programmeren in Delphi
Academic Service; ¿ 79,50
ISBN 90 395 0366 4