Plaatjes schieten van de boerenkloten

AL HEEFT hij nauwelijks iets gemerkt van de oorlog, toch zou Walter van den Broeck (Olen, 1941) zich zelf zonder bezwaar een oorlogskind kunnen noemen....

Arjan Peters

Vader Robert Sidney, moeder Elli en de kinderen Van den Broeck uit Koperstraat 45, gelegen in de 'cité' van het Kempense plaatsje Olen, zijn door de schrijver al verschillende keren ten tonele gevoerd. Hoe vermakelijk de latere aanvullingen ook zijn, het krachtigst blijft het autobiografische Brief aan Boudewijn (1980). Op zijn zestigste verjaardag, die vorige week werd gevierd, verscheen Van den Broecks nieuwe roman die erop uit lijkt, allen te plezieren die geen genoeg konden krijgen van de verhalen over sores en humor van de kleine man.

U kunt het krijgen, dacht Walter van den Broeck, en bouwde zijn roman Een lichtgevoelige jongen zodanig op, dat de lezer die dol is op volksheid - onder het motto: manieren kennen ze niet, die lui, maar wat zijn ze verrukkelijk eerlijk - volledig aan zijn trekken komt. Tot op tweederde, want dan krijgt hij een paar ongenadige klappen op zijn sodemieter.

Lange tijd wekt Van den Broeck de indruk dat hij met een ongecompliceerd nostalgisch boek voor de dag heeft willen komen; een knieval voor iemand wiens strijdbaarheid zoiets altijd heeft voorkomen (en waarmee hij zich nadrukkelijk positioneerde als erfgenaam van Louis Paul Boon), maar misschien begrijpelijk voor iemand die de zestig nadert.

De argwaan wordt hooguit gewekt doordat de auteur zich in het boek niet Walter noemt, maar Valentijn - die door iedereen kortaf met Stijn wordt aangesproken. En in het woordje vooraf biecht hij op dat de plaats van handeling 'zo min of meer mijn geboortedorp' is, en dat hij echte en verzonnen personages en gebeurtenissen 'bij elkaar zal verzinnen'. Anderzijds, wanneer Valentijn dan weer in de Koperstraat blijkt te wonen, en vader Robert en moeder Elli zich weer als vanouds gedragen, dan ben je al spoedig geneigd die waarschuwende woorden als een verplicht nummer te beschouwen. Niet bijster serieus te nemen.

Op kundige wijze luist Van den Broeck de lezer erin. Zijn verhaal over Valentijn, die op 22 juni 1953 voor het eerst de cité uit fietst en in de wijk Overdevaart belandt, alwaar hij getuige is van de militaire oefening Operatie Newborn, is van een kneuterigheid die je deze auteur niet had toegedicht. En die je hem, weet je achteraf, ook geenszins mág toedichten. Weliswaar brengt hij op subtiele wijze onheilstekens aan (schoolkinderen vinden in de buurt regelmatig relikwieën uit de oorlog zoals lege kogelriemen of de filter van een gasmasker), maar wil je niet zien vanwege alle leut die hier het volle pond krijgt. 'Moeder maakte zich altijd ongerust. Kwam er geen brief van mijn broer Jules uit Amerika, dan was ze bang dat gangsters als Humphrey Bogart en Edward G. Robinson hem in een donkere steeg zijn rechterarm hadden afgeschoten. Kwam er uiteindelijk wel een brief dan durfde ze hem nauwelijks open te maken, bang dat hij met zijn linkerhand zou zijn geschreven omdat Bogart en Robinson hem in een donkere steeg zijn rechterarm hadden afgeschoten.'

Die toon. Ga er maar eens lekker voor zitten, Walter van den Broeck vertelt u een koddig verhaal over Vlaanderen in 1953. Toen men bang was dat de Derde Wereldoorlog op uitbreken stond, de zotten. Toen vader met een blauwe slaap en bebloed jukbeen aan de ontbijttafel zat, omdat hij weer in een kroeg was blijven plakken. Toen Valentijn er met een afgedankte kodak op uit ging naar Overdevaart, waar de boerenkloten woonden in armoedige huisjes, en waar datzelfde volk stond te joelen en schuddebuiken bij het zien van de soldaten in de wei. Waar bovendien de veertienjarige Martha (zwart haar, blauwe ogen) woonde, op wie Valentijn hopeloos verliefd was. Haar moeder was de stadse schone Adèle Delmotte, die diezelfde 22ste juni een pleister op de linkerslaap droeg.

Alles gaat er in Overdevaart anders aan toe dan thuis, bedenkt de jonge Valentijn: 'Van wat we op school hadden geleerd was hier niets van tel.' Hier wonen oermensen met vreemde bijnamen en onverhoeds opspelende driften. En met een humor die men speciaal mag noemen. Als bijvoorbeeld Natte tegen Tetten zegt dat hij de rook uit zijn oren kan laten komen, en Tetten neemt van dichtbij poolshoogte, drukt Natte stiekem zijn peuk uit op Tettens hand. 'Au! Godverdomme! Klootzak!' Om dit soort dingen wordt dan door de omstanders smakelijk gelachen.

De hele tijd liggen ze dubbel om de stompzinnigste grollen. Van den Broeck heeft zich, naar hij ons diets wil maken, dit keer als nazaat van Streuvels en Timmermans opgesteld, met een vertelling over mensen die zwoegen onder de koperen ploert, en die er hun eigen pleziertjes op nahouden. Kunnen zíj er iets aan doen, dat ze niet zo'n uitgebalanceerde smaak hebben ontwikkeld als wij?

Niemand kan de militaire oefening ernstig nemen, en daar is ook reden voor. De vijand - de 'para's' - blijft maar weg. De landerigheid slaat toe. En wat doen soldaten die zich vervelen? Die gaan zitten roken en drinken, of proberen meisjes de hooiberg in te krijgen. Dat gebeurt in Een lichtgevoelige jongen allemaal. Werkelijk, Van den Broeck komt eenieder royaal tegemoet in zijn vooroordelen.

Verdacht is alleen, dat er telkens uitzonderlijk hard wordt gebulderd om die hersenloze witzen. Soms is het krek of de personages een rol spelen, welbewust over-acterend zoals dat in vroeger tijd voorschrift was. En maar gieren dat ze daar doen! En een lol dat ze hebben om de pastoor die op zijn Solex de bevolking vergeefs komt vermanen. Niemand laat zich verjagen. Wat denkt Va Gust wel? Eindelijk gebeurt er eens wat. Dat laten de boerenkloten zich niet ontnemen. De veldwachter (het woord alleen al, om je te bescheuren) wordt ook weggeproest. De luitenant, de sergeant, een adjudant met het gewei van een eland op zijn hoofd; niemand heeft gezag.

Ja, dat was me een tijd, nondedju. Voordat je waarachtig begint te geloven dat Van den Broeck uit gemakzucht voor het ironische register heeft gekozen, slaat hij met de vlakke hand terug. Al die aangezette oubolligheid heeft hij nodig, om het onromantische volksdrama dat hij al die tijd voor zich uit heeft geschoven, des te vlijmender te kunnen neerzetten. Valentijn drukt alles af wat hij te zien krijgt, en dat is te veel om ooit met goed fatsoen naar een fotohandelaar te brengen. In het laatste kwart van Een lichtgevoelige jongen blijkt Valentijn inderdaad een andere wereld te zijn binnengetreden. Die van de harde, beestachtige, humorloze werkelijkheid.

De vader van Stijn en de moeder van Martha hebben meer met elkaar gemeen dan een pijnlijke slaap, en tot welke hondsheden die aardse jool der volksen kan leiden, wordt Valentijn op die ene gedenkwaardige dag met een schok gewaar. De dag ook waarop Martha zijn verliefdheid beantwoordt, en waarop zij tevens voorgoed weer uit zijn leven verdwijnt. Voordat de daad bij het woord is gevoegd.

'Einde' heeft Van den Broeck onder zijn verhaal gezet, alsof we naar het slotwoord van een film kijken. Eentje die barst van de leugens, en die in een indrukwekkende epiloog laat zien waarom die leugens nodig waren. Erzonder zou de wereld uit elkaar vallen. Daarom heeft hij die bij elkaar gelogen in Een lichtgevoelige jongen, of: hoe een platte streekroman een gevoelige dubbele bodem kan verbergen. Gefeliciteerd.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden