Pianotics

De één wil in zijn gezicht worden gespuugd voor een optreden, de ander zweert bij een bijzetkachel. De serie Meesterpianisten haalt al 25 jaar de grootste pianisten naar Nederland. Een interview met impresario Marco Riaskoff over hun vreemde gewoonten.

ROLAND DE BEER

In de muziek gaat er weinig boven een pianorecital - vinden de choreograaf Hans van Manen, de tv-journalist Paul Witteman, de cabaretier Youp van 't Hek, prinses Máxima en duizenden andere habitués die in de afgelopen 25 jaar zijn gevallen voor de bekoringen van de serie Meesterpianisten in het Amsterdamse Concertgebouw.

Met erkende genieën als Maurizio Pollini, Evgeni Kissin, Arcadi Volodos, Murray Perahia en Krystian Zimerman in het lopende seizoen, en met grote veteranen als Nelson Freire en Mitsuko Uchida en debuterende vuurwerkspecialisten als Denis Matsuev en Yuja Wang in het komende, lijkt het pianorecital in de Grote Zaal een bloei door te maken als nimmer tevoren.

Maar het fenomeen recital is ook een voorwerp van minder euforische visies. Zeker onder pianisten. Van de Roemeense nestor Radu Lupu (hij komt in juni weer), stamt een analyse die het fenomeen pianorecital verdeelt in drie episoden. Het zijn de stadia van 'wanhoop' (vooraf), 'doodsnood' (tijdens) en 'depressie' (na afloop). De oude rot Shura Cherkassky, die rond de 80 was toen hij voor het eerst in de serie optrad, stond erop dat de impresario, Marco Riaskoff, hem op beide wangen spuwde voor hij het podium op zou gaan. Dit om rampen te voorkomen.

De verwachtingen rond een solistisch optredende pianist in de Grote Zaal zijn immens, en de druk is navenant. Ziehier de liturgische praktijk van de serie Meesterpianisten: gevangen in een lichtvlek staart een zittende gestalte naar onbekende verdwijnpunten. Signalen uit het Hogere zet dit medium om in drukverplaatsingen van vingers op toetsen die met het blote oog nauwelijks zijn te volgen, maar met het oor des te meer. Akoestische schokgolven, betekenisvolle stiltes.

Dertien maal per jaar is er zo'n seance in het Concertgebouw, georganiseerd sinds 1987 door het impresariaat Riaskoff. Van de gemiddeld tweeduizend luisterende participanten kent een groot deel het gespeelde materiaal van voor naar achter. Een foute noot valt in deze omgeving als een loden knikker uit de vleugel. En er is een trap van 32 treden. 'Ik heb er weleens gestaan, bovenaan die trap', zegt Marco Riaskoff (65) met onverminderd ontzag. 'Kwetsbaarder kun je je niet voelen.'

Volgende week zijn de kaarten voor een keer anders geschud. Dan is er niet één pianist, maar zijn er tien. Oude bekenden als Kissin, Volodos, Maria Joao Pires en de Nederlandse broers Lucas en Arthur Jussen luisteren 11 maart Riaskoffs jubileumconcert op. Het affiche meldt bovendien een surprise guest, waarbij Riaskoff geen flauw vermoeden heeft wie dat zal zijn. Riaskoffs medewerker Friso Verschoor, die dit bedacht, heeft besloten ook het programma in mysterie te hullen.

De invloedrijke Britse theaterregisseur Peter Brook heeft de daad van het musiceren ooit omschreven als een vorm van 'Heilig Theater'. Het had bij uitstek op Riaskoffs Meesterpianisten kunnen slaan, ware het niet dat Riaskoff zijn eerste recitals toen nog moest organiseren. Hij begon er veertig jaar geleden mee, toen hij nog niet voor zichzelf werkte, maar als jongmaatje in dienst was van de oudere Sylvio Samama, een impresario met ondernemingszin.

Alfred Brendel was in 1972 Riaskoffs allereerste pianocelebrant. Zeshonderd nieuwsgierigen kwamen luisteren naar zijn Schubert. Vijfhonderd liefhebbers togen in datzelfde seizoen naar Radu Lupu, destijds een van de jongere dichters van het klavier. De Grote Zaal was nog een gapend gat, dat voor niet-orkestrale muziek alleen werd gebruikt als er eens wat meer toeloop werd verwacht dan de Kleine Zaal kon bergen.

Dat Maurizio Pollini bij zijn eerste Amsterdamse optreden zowaar een halfvolle Grote Zaal trok, kwam door het protest tegen de Amerikaanse bommen op Hanoi dat Pollini een paar weken eerder uitsprak bij een optreden in Milaan. Het Italiaanse publiek joeg het exceptionele talent (door Artur Rubinstein bij het Chopinconcours in Warschau gelauwerd als 'beter dan wij allemaal') met gejoel van het podium. Het incident resoneerde in de Volkskrant, volgens Riaskoff 'met goede gevolgen voor onze zaalbezetting'.

Chopins Etudes opus 25 leidden die avond in Pollini's uitvoering tot momenten van onherhaalbare schittering en diepgang. Pianorecitals waren er weleens eerder, en ook het verschijnsel 'magisch moment van de meesterpianist' vierde die avond niet zijn geboorte. Maar het begon in de Grote Zaal wel gewoonterecht te verkrijgen. Zoals bij Pollini in volgende speelbeurten met Brahms en Debussy. En, omdat het Hogere voor Pollini niet ophoudt in 1912, met Webern en Stockhausen, muziek die door duizenden werd opgezogen in een sfeer van intense fascinatie.

Grossiers in momenten van magie zijn ook Zimerman, de klavierleeuwen Kissin en Volodos en de frêle klavierleeuwerik Maria Joao Pires. Brendel, de jonge romanticus Blechacz en

de stokoude, nu ook zelf tot de hoge-

re sferen bevorderde Cherkassky en Earl Wild wisten er eveneens raad mee, evenals de pianopyromaan Enrico Pace, pas nog in een weergaloos Lisztrecital.

Maar bij een prutsende Yundi Li liepen hoge gasten de deur uit. Spieren en zenuwen van de Hongaarse veteraan György Sandor trokken het ook niet meer in Liszts Dante-sonate, en zelfs Pollini heeft het gepresteerd een Beethovensonate te veranderen in een pan doorgekookte spaghetti, zoals Guido van Oorschot, recensent van de Volkskrant, het beschreef.

Hoe zelfs een gepokt en gemazeld podiumdier stijf kan staan van de zenuwen, weet Riaskoff sinds hij van Pires telefonisch het verbod kreeg naar een nieuw programma van haar te komen luisteren in Eindhoven. 'Ik was al onderweg en ben maar omgedraaid.'

Eiste de één een zegening door speeksel op zijn facie, anderen weigeren het podium op te gaan zonder eerst hun vaste banaan of drankje te hebben mogen nuttigen. Dat Concertgebouwsuppoosten nu en dan een radeloze pianist uit het toilet moeten sleuren omdat het echt al kwart over acht is geweest, weet Riaskoff voornamelijk van horen zeggen, omdat hij zelf op dat tijdstip op zijn balkonplaats dient te zitten. Vanaf datzelfde balkon keek hij toe hoe een wat morsig ogende Alexandre Rabinovich de kroon op zijn onalledaagsheid zette door als duopartner van Martha Argerich met handschoenen aan het podium over te steken, en zich te tooien met een buitenformaat haarspeld die hem een vrij zicht op de partner moest garanderen.

Iedere pianist kent het gevoel van te koude handen, juist in de warmste omgeving. Van de grote Rachmaninov (1873-1943) is bekend dat hij, waar hij ook kwam, graag een teil warm water kreeg waarin hij relevante gewrichten op temperatuur kon houden. Voor Cherkassky schafte Riaskoff een bijzetkachel aan, die in de kleedkamer zo werd opgesteld dat de eenzame senior zich speelklaar kon wrijven in de heteluchtstroom. Voor Rabinovich was dit niet genoeg, ondanks eigen handschoenen. Hij maakte zijn tics openbaar en verlangde een heteluchtvoorziening op het podium, gericht op toetsen en vingers. Zijn debuut was ook zijn laatste optreden in de serie.

De Rus Sokolov verdween spoorloos na de slotovatie bij zijn succesvolle Riaskoffdebuut. Toen hij eindelijk weer boven water kwam, bleek hij kelders en foyers van het Concertgebouw te hebben afgestroopt om van de aanwezige Steinways de klank en het serienummer te noteren. 'Dat doet hij overal in Europa, en hij kent alle nummers uit zijn hoofd. Zo weet hij precies welke series hem liggen en waar hij wel of niet wil spelen, als ze hem vragen in Groningen of Tilburg.'

Krystian Zimerman heeft elk probleem op dat punt ondervangen door de aanschaf van een aanhangwagen, waarmee hij zijn eigen Steinway-type D door Europa vervoert. Voor Pollini is dat niet genoeg gebleken. 'Die wil altijd uit verschillende vleugels kunnen kiezen.' Zo rijden er voor Pollini niet één, maar twee Milanese vleugels door Europa. Niet per se de oplossing, weet Riaskoff: 'In 2007 liet hij ze een keer staan en koos hij toch de Concertgebouwvleugel.'

Cherkassky, die in zijn hotelkamerwoninkje in Londen gewoon op een staand pianootje studeerde, maalde niet om vleugel X of Y. Wel liet hij vier identieke pianokrukken auditie doen. Lupu en Volodos zweren bij een en dezelfde kantinestoel met rugleuning - volkomen tegen elk conservatoriumdogma in.

Riaskoff kent de druk. Onalledaagse gedragingen zijn voor de impresario dagelijkse kost. Weliswaar heeft hij een grootheid als de Oostenrijker Friedrich Gulda niet hoeven pamperen, die in het Wenen van de jaren 1990 in zijn blote ouderdomsbips op het podium verscheen, omringd door gogodanseressen - en die zijn eigen doodsbericht naar de media stuurde waarna hij gewoon weer optrad. Wel heeft hij op Schiphol een Ivo Pogorelich moeten opzoeken die formele excuses eiste van de Nederlandse regering omdat men hem bij de paspoortcontrole niet herkende en apart had gezet. Riaskoff redde de situatie door te verklaren dat het kabinet was gevallen, waarna de kwestie op 'ambassadeursniveau' zou kunnen worden rechtgetrokken.

Riaskoff twijfelt aan Pogos komst, maar je weet nooit of hij op 11 maart plotseling toch tevoorschijn springt als surprise guest. 'Maurizio kan geloof ik niet. Brendel ook niet.' Martha Argerich dan, de wispelturige coryfee die zich bij een vorig jubileum op het laatste moment uit de voeten maakte omdat ze zorgen zei te hebben om een kleindochter? Waarna een razende Riaskoff het wegvallen van haar Schumann-Kinderszenen mocht compenseren met een trouvaille: de pianobroers Lucas en Arthur Jussen? Riaskoff: 'Als Argerich de trap afkomt... zal ik, zal ik..., ik zal jodelen van blijdschap.'

25 jaar Meesterpianisten, Amsterdam, Concertgebouw, 11/3. Vervroegde aanvang 19.45 uur.

Cv:

Marco Riaskoff werd in 1946 in Zwitserland geboren als zoon van een Bulgaarse vader en een Spaans-Britse moeder. In het gezin werd Frans gesproken. Na verhuizingen van de familie groeide hij Spaanstalig op in Uruguay en Nederlandstalig in het Gooi, waar hij piano- en blokfluitles kreeg, het Baarns Lyceum bezocht en regionaal tenniskampioen werd bij de jeugd. Hij heeft een Nederlands paspoort, maar kan bij sporttournooien op televisie, 'afhankelijk van het scoreverloop', van nationale sympathie wisselen. Riaskoff was 24 toen hij assistent werd van de Gooise directeur Samama van het voormalige impresariaat De Koos & Co. Hij raakte er onder anderen bevriend met de pianist Radu Lupu. Na acht jaar stapte Riaskoff over naar het toenmalige Nederlands Impresariaat, dat hem inschakelde voor het samenstellen van een nieuwe internationale pianistenserie. In 1985 richtte hij zijn eigen 'Riaskoff Concert Management' op, dat twee jaar later van start ging met de nu jubilerende serie Meesterpianisten.

undefined

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden