Pensionado krijgt niet meer dan hij verdient

Het is tegenwoordig niet gezellig meer om gepensioneerd te zijn. Niet alleen worden de ouderen buiten elke besluitvorming gehouden met betrekking tot hun eigen pensioen, zoals bijvoorbeeld bij de recente onderhandelingen over het Pensioenakkoord, en dreigt hun pensioen achter hun rug te worden afgebroken, maar nu wordt er ook nog afbreuk gedaan aan hun karakter. Zij zouden veel te hoge pensioenen krijgen op kosten van de jongere generaties, zodat die als zij aan de beurt komen voor pensioen nog maar een schamele uitkering kunnen genieten, want de pot is leeggegeten. Dat heet perverse solidariteit. Die kreet bekt lekker en schept een goed klimaat om ouderen hun zelf betaalde pensioenrechten te ontnemen en zelfs een hetze tegen ouderen te creëren en aan te zetten tot een clash between generations.

Bernard van Praag

Hoewel enige hoogleraren suggereren dat het hier gaat om een wetenschappelijk bewezen feit, is niets minder waar. Naar mijn mening is hier eerder sprake van demagogische lariekoek. In ieder geval is hier naar mijn weten nog nooit serieus studie naar gedaan.


Allereerst dient gesteld te worden dat een kapitaaldekkingsstelsel, waarop onze aanvullende pensioenen zijn gebaseerd, geen omslagstelsel is zoals de AOW. In een kapitaaldekkingsstelsel spaart in principe elk individu zijn eigen pensioen bij elkaar. In principe is voor elke gepensioneerde zijn pensioen afgefinancierd. Na zijn pensioen gaat hij zijn eigen spaarpot opeten. Er zijn inderdaad grote verschillen in levensverwachting tussen sociale klassen, maar een behoorlijk deel daarvan wordt opgeheven doordat de populaties van pensioenfondsen zoals voor de bouw, het ABP, bank en verzekeringswezen, een stuk homogener zijn qua levensverwachting dan de Nederlandse bevolking in haar geheel.


Aangezien per fonds een specifieke premie wordt vastgesteld, zijn die overhevelingen van laag naar hoog veel minder dan vaak wordt gesuggereerd. Ook gaan witte boorden vaak later met pensioen dan de werkers in de fysiek zware beroepen. Niettemin zou er wel een kleine overbedeling kunnen zijn van witte boorden. Nader onderzoek is vereist. Veel belangrijker is de latente solidariteit tussen mannen en vrouwen, waarbij de mannen de vrouwen met hun veel langere levensduur subsidiëren.


Het belangrijkste punt is natuurlijk de vergelijking tussen de pensioensituatie van jongere en oudere generaties in Nederland. Laten we eens kijken naar het geboortejaar 1950 en het geboortejaar 1975. Volgens het CBS wordt de gemiddelde levensduur voor mensen geboren in 1950 geschat op ongeveer 72,5 en voor het geboortejaar 1975 op 78 jaar. Het zal dus duidelijk zijn dat de kosten van een pensioen voor iemand die in 1975 geboren is veel hoger zullen zijn dan voor iemand uit 1950. Er moet niet 7,5 jaar maar 13 jaar pensioen betaald worden. De twee cohorten hebben in feite ingeschreven op een verschillend pensioenproduct.


En betaalden zij dezelfde prijs ? De werker uit 1950 is in het algemeen eerder begonnen met werken dan zijn kinderen. Tevens is gedurende de rit het pensioen voor de zestigjarige teruggebracht van eindloon naar middelloon, wat in het algemeen een verlaging van het pensioen impliceert. De oudere werker heeft dus ingeleverd op de kwaliteit van het product en er bovendien langer voor betaald.


De pensioenpremies lagen tot in de jaren negentig op kostendekkend niveau. Daarna is het tijdperk gekomen van de Brede Herwaardering, de premievakanties, de terugstortingen, en ten slotte een permanente reductie van de premies onder het pretext dat door fantasievol beleggen eigenlijk nauwelijks nog premie betaald zou hoeven worden. De slotsom is dat de werker van 1950 een pensioen bij elkaar spaarde van minder waarde en waarvoor een hogere premie betaald moest worden dan de in 1975 geboren werker.


Wanneer de verplichtingen stijgen voor jongeren, omdat zij langer zullen leven, ligt het voor de hand dat voor hen de premie omhoog moet gaan, omdat hun pensioenproduct ook meer waard zal zijn, en de kosten daarvan dus navenant gestegen. Dat geldt temeer wanneer de rente op een duurzaam lager peil is gekomen dan tot een jaar of vijf geleden het geval was.


De vaak gehoorde mantra dat de pensioenpremies niet meer omhoog kunnen dan ongeveer 20 procent berust ook nergens op. In de jaren negentig lag de premie bij vele fondsen in de orde van 25 procent, en zelfs nu nog bij sommige fondsen. Een vraag is slechts of dat ook moet leiden tot een hogere werkgeverslast of dat de hogere premie af moet gaan van het netto beschikbaar loon.


Wanneer jongeren de noodzaak van een premieverhoging onder ogen zou worden gebracht om hun langere levensduur veilig te stellen, zal het merendeel ook een vermindering van het netto beschikbaar loon ten behoeve van een redelijk pensioen later accepteren.


Wanneer jongeren dan ouderen om geld gaan vragen uit de voor de ouderen bestemde en door hen opgespaarde pensioenreserves zou er zelfs sprake zijn van 'inverse solidariteit'. De jongeren willen een greep doen uit de spaarpotten van de ouderen. Ik sluit niet uit dat in het kader van de solidariteit ouderen bereid zijn de jongeren te helpen, maar dan moet dat niet worden afgedwongen onder het valse voorwendsel van 'perverse solidariteit'.


Bernard van Praag

De auteur is emeritus universiteitshoogleraar economische wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Hij maakt bezwaar tegen de vaak gehoorde opvatting dat jongeren de lasten dragen van de royale pensioenen van de ouderen.


Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden