Op de dag van het jaar is het hoofd even te zwaar
Rubriek Ruimte op links in de Volkskrant van dinsdag 21 december
Achteraf bezien is het helemaal niet zo gek dat de collega op de avond van vrijdag 2 juli van pure vermoeidheid met zijn hoofd in een net opgediend bord rijst valt. Achteraf is dat zelfs logisch.
Want 2 juli is de ultieme voetbaldag van mijn 2010, een jaar dat je maar zelden meemaakt in je voetballeven. Port Elizabeth is het tropische decor voor de kwartfinale van het WK tussen Brazilië en Nederland. Een ochtend van verfrissende loutering aan zee, een namiddag van onwaarschijnlijk oplopende spanning, van intens beteuterde oranje gezichten na een ontluisterende eerste helft.
Zo van: we gaan naar huis. Het is mooi geweest. En dan is daar die opleving van de zombie die de aarde omwoelt en als feniks herrijst. Die totale ommekeer in een geweldige tweede helft, als Oranje teruggrijpt naar oude waarden en lef toont, bondscoach Van Marwijk zijn imago van rustige man gestand doet, anti-voetballer Felipe Melo de rode kaart krijgt, Sneijder scoort met het hoofd, Huntelaar zolang blijft lummelen dat de bevrijdende 3-1 uitblijft. Ja, dat zijn pas kakofonische tijden, met sport als opperste vorm van magie.
Hitte, zon, spanning, opwinding, voetbal. Je kunt in een café zitten met honderd man of thuis op de bank met je geliefden, in het stadion maakt zo’n duel tien keer zoveel indruk. Zelfs als beroepskijker passeer je de verbazing en aanschouw je de verbijstering bij Braziliaanse collega’s, die onmiddellijk het ontslag van bondscoach Dunga eisen.
Als dan alle verhalen naar de onverzadigbare kranten zijn gestuurd, de auto is gevonden en de achtervolging op de collega’s is ingezet, verliezen we onze voorganger uit het oog, omdat we eindeloos napraten over het feest, het tempo laten vieren, de verkeerde lampen volgen en in een wijk belanden waar we niet willen zijn. Zo’n gegoede buurt van een stad met immense sociale problemen, waar bezittenden hun have beschermen tegen de wanhoop van nietshebbers.
De vraag is: snapt de meneer wiens lampen onze leidraad waren dat, of neemt hij een geladen geweer uit de kofferbak om ter waarschuwing in de lucht te schieten. ‘Meneer, wij zijn geen rovers. Wij zijn Hollanders. Wij zijn naar het voetbal geweest. Ons land Nederland heeft vandaag gewonnen van Brazilië. Wij zijn even in de war. We zijn achter de verkeerde auto aangereden omdat we de wedstrijd minuut voor minuut bespreken.’
Maar als wij de excuustruus uithangen, is de man allang binnen, verschanst achter zijn veilige muren en hekken. Even is het doodstil en pikdonker.
Uiteindelijk vinden we het restaurant waar de bemanning van auto 1 met tientallen andere gasten ademloos naar de slotfase van Uruguay - Ghana kijkt, waar Suarez zijn land redt door hands te maken en Afrika na een reeks penalty’s zijn laatste vertegenwoordiger verliest. Als dan de rust invalt en de bestelling is geserveerd, valt het hoofd van die ene collega in de rijst. Logisch toch?
Het had ons allemaal kunnen gebeuren. Een hoofd dat even te zwaar is voor al dat voetbal.
Willem Vissers