Ook dit is geen wildernis

In rap tempo verdwijnt de wildernis. Deze rampzalige trend moet worden gekeerd en dat kan ook, stellen ecologen. Al is het een illusie te denken dat we terug kunnen naar een 'ongerepte' natuur.

Ben van Raaij
Het Gunung Gede Pangrango Nationaal Park op West-Java Beeld Franciscus Nanang Triana / Getty
Het Gunung Gede Pangrango Nationaal Park op West-JavaBeeld Franciscus Nanang Triana / Getty

Als jongetje in een jarenzestig-nieuwbouwwijk droomde ik weg bij verhalen over ontdekkingsreizigers. In mijn oude Bosatlas stonden op de wereldkaart met 'natuurlijke vegetatiezones' onafzienbare Zuid-Amerikaanse regenwouden en Afrikaanse savannes die ik me voorstelde vol wilde dieren. Toen ik er later zelf ging kijken, bleken de oerwouden van Guyana veranderd in suikerrietplantages en de savannes van Tanzania in halfwoestijnen vol armzalig vee.

Zo'n reality check kun je bijna overal doen. Twee jaar geleden was ik op een zeilschip ten noorden van Spitsbergen, op 80 graden noorderbreedte. We hadden ijsberen, walrussen en bultrugwalvissen gespot en gingen voor anker in een verstilde baai tussen besneeuwde bergen. Veel verder van de beschaving kun je niet komen. Maar toen we aan land gingen, was het kiezelstrand bezaaid met wrakhout, stukken visnet, colablikjes en plastic afval.

Het is een idee dat van kindsbeen af in ons hoofd zit, zoiets als het Paradijs of Middenaarde. Ergens ver weg in de wereld ligt de Wildernis. Een mythische plek waar Mowgli en de Lion King wonen, waar de tijgers en grizzlyberen rondzwerven die we bewonderen in BBC's Planet Earth, waar we volgens de reisgidsen zelf Into The Wild kunnen. Maar het wordt steeds moeilijker om die wildernis te vinden. Het is meer en meer een sprookje van vroeger.

De mens heeft in de afgelopen 25 jaar eentiende van de wildernis op aarde vernietigd, rapporteerden wetenschappers dit najaar in het tijdschrift Current Biology. Een gebied van 3,3 miljoen vierkante kilometer, tweemaal zo groot als Alaska, werd opgeofferd aan ontwikkeling, voor landbouw, veeteelt, mijnbouw, wegen en huizen. In dit tempo, was de prognose, is er in twee, drie generaties niets meer over. En die verdwijning heeft zich grotendeels tijdens mijn leven voltrokken.

(Tekst gaat verder onder afbeelding.)

Wildernis

3,3 miljoen vierkante kilometer, een oppervlakte tweemaal zo groot als Alaska, aan wildernis werd de afgelopen 25 jaar opgeofferd voor landbouw, veeteelt, mijnbouw, wegen en huizen.

null Beeld de Volkskrant
Beeld de Volkskrant

Menselijke verstoringen

Van het begrip wildernis zijn talloze definities in omloop, maar de kern is dat wildernis natuur is die niet of nauwelijks is veranderd door de mens. Het gaat, deftiger gezegd, om intacte ecosystemen die vrijwel niet zijn aangetast door menselijke 'verstoringen'. Gebieden, zoals de Amerikaanse Wilderness Act van 1964 het uitdrukt, 'where Earth and its community of life are untrammeled by man and where man himself is a visitor who does not remain'.

Hoeveel van zulke gebieden zijn er nog? Dat hangt ervan af wie je het vraagt. Volgens Conservation International gaat het nog altijd om 46 procent van het landoppervlak. Maar die ngo hanteert een wel erg ruime definitie: ze telt alle gebieden mee die nog minimaal 70 procent van hun oorspronkelijke vegetatie over hebben. Volgens de Wildlife Conservation Society, die kijkt naar de menselijke 'voetafdruk', zoals bevolkingsdichtheid, wegen en licht dat zichtbaar is vanuit de ruimte, is het 23 procent. Volgens de internationale natuurkoepel IUCN, die alleen beschermde natuurgebieden meerekent, is het niet meer dan 10,9 procent. Dan moet je denken aan de laatste regenwouden van Amazonië, het Congobekken en Nieuw-Guinea, de toendra's en naaldbossen van Canada en Rusland, de woestijnen en poolgebieden.

Van het ijsvrije land is volgens ecoloog Emma Marris 75 procent geannexeerd door de mens, vooral voor landbouw en veeteelt. Uitgesplitst naar specifieke ecosystemen is het beeld nog dramatischer. Er zijn nog uitgestrekte stukken boreaal naaldwoud en toendra, maar 98 tot 99 procent van alle droge tropische bossen, gematigde graslanden en mangrovebossen in de wereld is verloren gegaan.

Ergens begin vorige eeuw, zegt Marris, is de aarde door de expansie van de wereldbevolking omgeslagen van 'overwegend wild' in 'overwegend antropogeen'. Sommige puristen gaan nog verder: volgens klimaatactivist Bill McKibben hebben we de wilde natuur de nek al omgedraaid. Door de uitstoot van broeikasgassen en de daardoor veroorzaakte klimaatverandering is er immers geen plek op aarde meer die níét fundamenteel is veranderd door de mens. Volgens deze visie leven we inmiddels in het Antropoceen.

Romantische mythe

Nu is tegen dit doemdenken wel wat in te brengen. We noemen wildernis altijd in een adem met 'ongerept', en dat is behalve een cliché ook een culturele constructie. Het is een in de 19de eeuw vooral in de VS door de voorvechters van de eerste nationale parken ontwikkelde romantische mythe over een maagdelijke door God geschapen oernatuur waarin hooguit wat nobele wilden rondliepen, een Hof van Eden die nooit heeft bestaan.

Want, leert een recente studie in het tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences (PNAS), de meeste zogenaamd ongerepte wildernis is intens beïnvloed door de mens, soms al sinds de prehistorie. De regenwouden van de Amazone verbergen sporen van verdwenen indiaanse landbouw-culturen, en de landschappen van de Australische outback zijn het product van duizenden jaren van gereguleerde bosbranden door de aborigines.

Daar komt bij dat die mythe van de ongerepte wildernis doorwerkt in de natuurbescherming. Ecologen proberen natuur zoveel mogelijk te behouden of terug te brengen tot de vermeend ongerepte staat. Dat doet geen recht aan de natuurlijke dynamiek van ecosystemen. Zonder ingrijpen zou heide in Nederland bijvoorbeeld veranderen in bos, en wat is beter, mooier of natuurlijker? Het is bovendien een diskwalificatie van alle andere soorten natuur die ook bescherming verdienen. De meeste natuur die we hebben is 'gerept', soms in extreme mate, van de wilde en exotische flora in wegbermen en langs spoorlijnen tot de nieuwe grotestadsnatuur in binnensteden. En ook die natuur vervult een cruciale rol in de overleving van soorten.

Aangetaste ecosystemen

Toch is het verdwijnen van ware wildernis om allerlei redenen dramatisch. Het is slecht voor de biodiversiteit, want in onaangetaste ecosystemen schuilt de grootste soortenrijkdom. Verdwenen ecosystemen kunnen nooit meer worden hersteld; met elk ecosysteem gaan unieke soorten en soms inheemse culturen verloren die van dat ecosysteem afhankelijk zijn. Het is bovendien slecht voor het klimaat. In intacte bossen bijvoorbeeld ligt veel koolstof opgeslagen, en aangetaste ecosystemen nemen minder CO2 op.

Het verdwijnen van wildernis is ook een ramp omdat we met de laatste wildernissen ook de levende ijkpunten verliezen van hoe natuur ooit was, en vooral ook hoe rijk en divers die was. Dat blijkt al uit het feit dat bijna niemand echte wildernis nog herkent, zoals het verschil tussen een willekeurig stuk tropisch bos en een nooit geëxploiteerd primair regenwoud.

Dit is wat ecologen het 'shifting baselines-syndroom' noemen: we vergeten wat er verdwenen is en beleven de nieuwe, verarmde situatie als normaal. Wie weet nog dat er meterlange steur zwom in de Rijn? Dat er beren en wolven op de Veluwe rondliepen? Wie weet nog dat je populaties van bisons, leeuwen of walvissen in honderdduizenden kon tellen in plaats van duizenden?

Kan de trend nog worden gekeerd? Talloze wetenschappers hebben zich erover uitgelaten. Ze komen uit de 'deep ecology', een holistische kijk op de natuur die niet de mens maar het leven centraal stelt, inclusief de erkenning van het intrinsieke recht van elke planten- of diersoort om te bestaan, en te blijven bestaan. Dit biocentrisme vereist volgens E.O. Wilson de ontwikkeling van een soort rentmeesterschap, een levenshouding van 'biofilie'.

Ecoloog Emma Marris vindt het daarbij wel belangrijk dat we afscheid nemen van de belegen wildernisfilosofie en de fixatie op een niet terug te halen verleden. Haar redenering is: de natuur is nergens meer ongerept, we managen de hele aarde al, en we kunnen dat dus maar beter erkennen en er het beste van maken. Dat betekent concreet: zoveel mogelijk nog open stukken land met rust laten, de natuurgebieden die er nog zijn beschermen en waar mogelijk uitbreiden, en 'nieuwe natuur' ontwikkelen waar dat kan.

Die laatste benadering, 'rewilding', maakt de laatste jaren steeds meer opgang. Het doel is niet natuurgebieden terug te brengen tot een imaginaire ongerepte staat, maar cruciale ecologische en evolutionaire processen te herstellen, zoals voedselnetwerken. Bijvoorbeeld door het herintroduceren van verdwenen megafauna, grote planteneters en roofdieren die door hun begrazing en predatie een enorme rol hebben als architecten van landschappen en ecosystemen, en door daarna de natuur haar gang te laten gaan.

Een uitbundig mozaïek

Daar krijg je geen ongerepte wildernis mee terug, maar wel spannende nieuwe natuur met een open einde. Terwijl wildernis in Afrika of Zuid-Amerika onder druk staat, kunnen we haar in het vergrijzende Europa laten terugkeren. We hoeven, schrijft George Monbiot in zijn boek Feral, alleen onze overtollige landbouwgronden op te geven, averechtse landbouwsubsidies te schrappen en het verzet van belangengroepen te breken, zoals dat van boeren en jagers die wolven en zeearenden als ongedierte zien.

Zo'n aanpak kan leiden tot wat Marris een 'rambunctious garden' noemt, een uitbundig mozaïek van wilde en gedomesticeerde natuur. Een wereldwijd netwerk van beschermde en onbeschermde gebieden, oernatuur en nieuwe natuur, oude cultuurlandschappen en rafelgebiedjes, zoals plantages, wegbermen en stadsdaken. Zo krijg je wie weet compleet nieuwe ecosystemen, met exotische soorten en al, waar de evolutie van de toekomst aan de gang kan. Die kant moet het op, beter wordt het niet.

Voor de rest moeten we ons verlies nemen. Want we hebben iets kapotgemaakt van onvergelijkbare schoonheid en complexiteit. We hebben de wilde aarde onderworpen, met alles wat erop leeft, inclusief de laatste vrije nomaden, een handjevol indianen dat nog rondzwerft in het grensgebied van Brazilië en Peru. We hebben, zoals Bill McKibben het omschreef, de natuur vermoord - niet de natuurlijke processen, maar de betekenis van de natuur als een werkelijkheid die groter is dan en onafhankelijk is van onszelf.

In de geschiedenis was het tot enkele decennia geleden altijd zo dat zolang er nog ergens achter de horizon wilde plekken waren, witte vlekken op de kaart, het idee van wildheid en vrijheid kon blijven bestaan. Dat is niet meer zo. Boven in de atmosfeer cirkelen duizenden satellieten, diep in de oceanen liggen datakabels, en we hebben de samenstelling van de lucht die we inademen voorgoed veranderd. Er is geen natuur meer buiten onszelf.

Maar mensen hebben wildernis altijd nodig gehad, verafgelegen plekken waar geen wegen zijn en geen wifi, waar de nacht aardedonker is en we gevaarlijke roofdieren kunnen tegenkomen. Plekken waar we onszelf kunnen 'rewilden' en (zoals Monbiot zegt) kunnen ontsnappen aan de 'ecologische verveling' van ons gedomesticeerde leven in een aangeharkte en verarmde natuur.

We kunnen er dus maar beter voor zorgen dat we zulke plekken behouden. Ook als we er misschien zelf nooit zullen komen. Het is een rijkdom te weten dat ze ondanks die 7,4 miljard mensen op aarde nog steeds ergens bestaan, de plekken waar tijgers en ijsberen leven en wie weet Mowgli en de Lion King. In die wetenschap overleven we ook het Antropoceen.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden