Olijfoogst van Munir lijdt onder komst kolonisten
Olijfolie is een belangrijk middel van bestaan voor de Palestijnen. Maar door tegenwerking van de Israëli's kan Munirs gezin er niet meer van leven.
Al Jaba 'Elke ochtend wanneer ik uit mijn raam kijk', zegt Munir Ahmad Al Toos, 'dan zie ik de rode dakpannen van de Joodse nederzettingen. Zij mogen wel bouwen, zij krijgen wel water - ik mag niks.'
We staan op een veld vol olijfbomen langs een weg op het zuidelijk deel van de Westelijke Jordaanoever. Even verder ligt een checkpoint, waarachter Israël ligt. Dit is Palestijns gebied, maar rondom liggen nederzettingen van Joodse kolonisten. Anderhalve kilometer achter ons ligt het dorp van Munir.
Zijn dorp draagt de naam Al Jaba. Het is een Palestijns eiland in een regio vol Joodse nederzettingen, illegaal volgens internationaal recht en een enorme belemmering voor de voortgang van het vredesoverleg. Sommige van de nederzettingen zien er Amerikaans-luxueus uit, andere staan vol wooncontainers, omringd door prikkeldraad, met altijd een wapperende Israëlische vlag.
Het zijn plekken waar Munir (53) nooit komt. Hij kijkt wel uit. Komt hij te dichtbij, dan loopt hij, zegt hij, kans dat hij wordt beschoten. Terwijl hij er eigenlijk wel alle reden toe zou hebben. 'Want het is mijn land.' Een buurman ging laatst naar zijn land, vlak onder een nederzetting. Hij werd beschoten en raakte gewond. In het ziekenhuis werd hij gearresteerd.
Al de grond die we hier zien, was ooit Palestijns, zegt Munir. Net als het land waar de weg op ligt, waarop met grote regelmaat religieuze Israëlische kolonisten, herkenbaar aan hun keppeltjes, in hun auto's voorbij razen.
Na de oorlog van 1967 werden grote delen land door het Israëlische leger geconfisqueerd. Soms ging dat geruisloos. Vond een boer op zijn velden 's ochtends een briefje onder een steen, met de mededeling dat het land onder de jurisdictie van de staat Israël viel.
Munir, die in zijn eigen dorp nog geen meter aan zijn huis mag bouwen, zag met lede ogen aan hoe in de jaren daarna de eerste Joodse kolonisten verschenen. Eerst met trailers, later met huizen. En toen hij op een dag naar zijn eigen waterbron ging en daar bewapende Israëlische burgers zag, wist hij ook hoe laat het daar was. Het water, dat is hij kwijt. Een installatie pompt het nu omhoog, naar de Joodse nederzettingen.
Nu zijn de olijfbomen van Munir geheel afhankelijk van wat de schaarse regenval brengt. 'Een jonge boom doet er normaal vijf jaar over om vruchten te geven, nu is dat tien jaar.' In de nederzettingen ziet hij ondertussen de ene groene aanplant na de andere verschijnen. Sommige nederzettingen hebben zwembaden.
Olijfolie is een belangrijk middel van bestaan voor de Palestijnen. Geschat wordt dat op de Westelijke Jordaanoever tien miljoen olijfbomen staan. Een goede oogst kan in een jaar de hele regio meer dan honderd miljoen dollar opleveren. Een opbrengst die nog zou kunnen verdubbelen, menen experts, als de omstandigheden waaronder de Palestijnse boeren moeten werken, worden verbeterd. Maar daarin schuilt het probleem. Als gevolg van de vele Israëlische checkpoints is vrij handelsverkeer op de bezette Westelijke Jordaanoever nauwelijks mogelijk.
En dan zijn er de kolonisten die volgens een recent rapport van Oxfam de afgelopen jaren op de Westelijke Jordaanoever vele tienduizenden bomen hebben vernietigd. Boeren wordt het daarnaast, soms door versperringen, moeilijk gemaakt om naar hun verder gelegen velden te trekken. En als ze er wél komen, krijgen ze stenen naar hun hoofd of zien ze soms dat hun bomen vergiftigd zijn.
Klagen ze bij de Israëlische politie, dan vinden ze daar geen gehoor, melden mensenrechtenorganisaties Yesh Din en Al Haq.
Tegenwoordig is het traditie dat sympathisanten uit zowel Israël als daarbuiten tijdens de oogsttijd de boeren komen helpen. Organisaties als Rabbis For Human Rights, Tayush, Peace Now, Yesh Din en Plant een Olijfboom! trekken in het seizoen met vrijwilligers naar de Palestijnse velden.
Ook Munir heeft vandaag hulp uit het buitenland. Tientallen Koreaanse, Nederlandse en Amerikaanse vrijwilligers, vaak speciaal voor een weekje overgekomen, helpen met het leegschudden van de bomen. De boer is hen er dankbaar voor. 'De oogst is nu snel binnen.'
Maar ook hier krijgt het verhaal een donker randje. Vroeger kon Munirs familie leven van de landbouw. Maar dat is, met al het verlies aan land, tegenwoordig onmogelijk. Dus heeft Munir een tweede baan. Hij wijst naar de heuvels in het westen, naar een gele vlek in het landschap. 'Daar ligt de steengroeve waar ik werk.'
Niets gaat hier probleemloos. De groeve ligt aan de Israëlische kant van de 'Groene Lijn'. Normaal zou het een ritje van zeven minuten zijn vanaf zijn dorp, nu doet Munir er vaak meer dan twee uur over. De reden? De checkpoints van de Israëli's. De jonge dienstplichtigen daar laten mannen als Munir, mannen van middelbare leeftijd, soms rustig twee uur wachten, voordat ze door mogen.
Áls ze al door mogen. 'Soms worden we teruggestuurd.' Kafka op de Westbank: het gebeurt dat hun voor Israël geldige pasjes zonder enige aanleiding worden ingenomen, zegt Munir. Het duurt soms een maand voordat ze die weer terugkrijgen. Dan kunnen ze een maand niet naar de groeve. Geen werk, is geen geld hier.
Gefrustreerde jongemannen uit Al Jaba die de vernederingen en restricties zat zijn, trekken daarom vaak naar Jordanië, om daar te werken, aldus Munir. 'Sommigen komen nooit meer terug. Dat is precies wat de Israëli's willen.'
Het zonlicht boven de heuvels is fel, maar Munir Ahmad Al Toos zegt: 'Het leven is zwart hier. Ik zie geen licht.'
'Ik vind het prachtig werk'
De Nederlands-Marokkaanse Amira is een van de vrijwilligers die boer Munir helpen met de oogst. De 20-jarige Amsterdamse HVA-studente management en recht hangt als een ware boomklever in een van de bomen. Ze trekt de olijven van de takken en laat ze op een groot grondzeil vallen. Vanuit haar boom: 'Ik vind het prachtig werk.'
Tijdens een korte pauze zegt ze: 'Vanaf mijn tiende ben ik al geïnteresseerd in het conflict hier. Ik was als jong meisje onder de indruk van de beelden die ik op de televisie en in de kranten zag. Dat ik hier ben, heeft niks te maken dat met het feit dat ik moslim ben. Iedereen is voor mij gelijk, of ze nou jood, christen of moslim zijn. Ik wil gewoon een steentje bijdragen, mensen helpen die hun land proberen op te bouwen. Het is toch te gek, dat het boeren hier onmogelijk wordt gemaakt om hun velden te bewerken?'
Amira is voor het eerst in de regio, maar het land roept herinneringen op aan Marokko, waar ze vaak op vakantie gaat. 'Ik voel me hier echt thuis.' Ze is een overtuigd moslima, ze bidt vijf maal per dag, ze vast, ze gaat later in de week ook nog bidden in de El Aqsa-moskee in Jeruzalem. Bovenal wil ze 'goed zijn voor haar medemens'. Dit gezegd hebbende, klimt Amira weer een olijfboom in.
'Arabieren en linkse extremisten belagen ons met stokken en staven'
Talloos zijn de berichten over Palestijnse boeren die op hun velden worden aangevallen door agressieve Joodse kolonisten, maar deze beweren op hun beurt dat juist zij worden aangevallen. Zo zouden volgens David Ha'ivri, woordvoerder voor nederzettingen in de Shomregio op de Westelijke Jordaanoever, vorige week Joodse bewoners nabij de nederzetting Elon Moreh zijn belaagd door 'Arabieren en extremisten' met stenen en staven. Pas toen het Israëlische leger arriveerde, vluchtten de aanvallers, aldus Ha'ivri.
Bij een andere nederzetting, Havat Gilad, zijn volgens hem velden met olijfbomen in brand gestoken. Om zijn beweringen te staven, laat Ha'ivri een foto van een verbrand veld zien. Gershon Mesika, bewoner van Elon Moreh, zegt: 'Elk jaar als de olijfoogst begint, komen er linkse extremisten uit Israël en het buitenland, met als enig doel om ons te provoceren. Het zijn hooligans.'
Ha'ivri noemt de activisten 'anarchisten'. Groeperingen zoals Rabbis For Human Rights en Tayush zoeken volgens hem bewust de provocatie, in de hoop op positieve media-aandacht voor het lot van de 'arme Palestijnse boer'. Hij vindt het onterecht dat 'Israël door de wereldopinie zo hard wordt aangepakt. Waarom hoor je nooit iets over het lot van de Koerden in Turkije, van de onderdrukking van koptische christenen in Egypte?'
Ha'ivri werd in 1967 geboren als David Axelrod in Queens, New York. Hij kwam in de jaren tachtig naar Israël, waar hij nu met zijn vrouw en acht kinderen woont in de nederzetting Kfar Tapuah. Hij is een van de ruim 300 duizend Joden die - illegaal, volgens internationaal recht - op de bezette Westelijke Jordaanoever wonen. Als orthodoxe jood gelooft hij dat deze streek, die hij 'Judea & Samaria' noemt, land is dat 3.500 jaar geleden door God voorbestemd is voor het 'Joodse volk'.
Ha'ivri is tegenstander van een onafhankelijk Palestina. 'Het Joodse volk zal de bergachtige streek op de lijn tussen Shechem (Nablus) en Hebron nooit meer verlaten. Het is de ruggegraat van ons vaderland, onze erfenis.' De Palestijnen mogen er van hem blijven wonen 'en genieten van vrijheden die ze in de omliggende Arabische landen nooit zouden krijgen'. Maar het volledig Israëlisch burgerschap moet ze onthouden worden, vindt hij.
Zijn toon is wat 'gematigder' dan vroeger. In zijn jonge jaren was Ha'ivri aanhanger van de extremistische rabbijn Meir Kahane, die in 1990 werd vermoord. Kahane, aanhanger van de Groot-Israëlgedachte, wilde alle Palestijnen - desnoods met geweld - verbannen naar de oostzijde van de Jordaan.