Nobelprijs-Noren negeren succesvolste vredesproject allertijden
Wekelijks op VKGeschiedenis.nl: een column van Volkskrantredacteuren over het verleden. Vandaag Arie Elshout over de Nobelprijzen.
Wekelijks op VKGeschiedenis.nl: een column van Volkskrantredacteuren over het verleden. Vandaag Arie Elshout over de Nobelprijzen.
De jaarlijkse uitreiking van de Nobelprijzen vormt een mooi herfstritueel. Je ziet er naar uit, vooral naar de literatuur- en vredesprijzen, maar bijna altijd valt het tegen. De laatste winnaar die me echt wat deed was Coetzee in 2003. Meestal echter haal ik lichtelijk teleurgesteld mijn schouders op bij het vernemen van de gelauwerden in die twee categorieën. Weer geen Mulisch, denk je dan. We zijn inmiddels zover dat de Hollandse Homerus in de voorbeschouwingen dezelfde status heeft als het verschijnsel ‘ witte kerst’. Elk jaar hoop je er stilletjes op, maar je weet bij voorbaat dat de kans nog minder dan miniem is dat het zal gebeuren.
Dit jaar was er eindelijk weer eens een gevoel van opwinding door de toekenning van de vredesprijs aan Barack Obama. Maar in tegenstelling tot zes jaar geleden was er bij mij niet die intense tevredenheid over het recht dat hier was gedaan aan iemands bijzondere verdienste. Wat overheerste was de verbijstering over het lauweren van een man die nog maar aan het begin van zijn presidentschap staat en zich nog moet bewijzen.
Gedweep
Met rationaliteit heeft het besluit van de Noren niks te maken en je vraagt je af hoe lang het nog duurt: dat gedweep met de nieuwe Amerikaanse president. Nu is Obama gelukkig een keurige man, net als ongetwijfeld al zijn miljoenen bewonderaars, maar als je die massale en vooral kritiekloze adoratie ziet, die totale overgave, kun je alleen maar hopen dat al die ongerichte energie niet eens voor heel andere doeleinden wordt aangewend. Mensen die zich zo laten gaan, zijn altijd beangstigend, of zij zich nu massaal langs de weg opstellen voor de begrafenis van Pim Fortuyn of dat zij iemand op het schild heffen puur alleen vanwege zijn charisma.
Deze miskleun van het Nobelprijscomité maakt nieuwsgierig naar de kwaliteit van zijn vorige keuzes. En dat valt op het eerste gezicht mee. Michail Gorbatsjov, Nelson Mandela, Desmond Tutu, Lech Walesa, Amnesty International, Martin Luther King en generaal George Marshall zijn terechte winnaars. De afgelopen veertig jaar vormt de erelijst een redelijke afspiegeling van gedenkwaardige gebeurtenissen.
Wel valt op dat na 11 september 2001 ineens een paar gekke keuzes worden gemaakt, alsof de Noren geen raad wisten met de verscherping van de internationale verhoudingen die na de aanslagen in New York en Washington optrad. Dat George W. Bush geen aanspraak mocht maken op de prijs, spreekt voor zich, maar dat we inmiddels drie winnaars hebben gehad (Jimmy Carter, Al Gore en Obama) , wier uitverkiezing werd uitgelegd als expliciete keus tegen Bush jr., vind ik een zwaktebod. Eén keer á la, twee keer desnoods, maar drie keer? Is dat niet te veel eer voor de gehate oorlogspresident?
Verguisde junior
Het doet me denken aan een uitspraak van Goethe over Napoleon: ‘Een kerel die door alle mensen gehaat wordt, moet wel wat zijn.’ Nu is Bush jr. geen Napoleon, maar als het Nobelprijscomité meent driemaal een anti-Bush te moeten bekronen om zijn punt tegen hem te maken, krijg je toch weer een beetje respect voor de verguisde junior. Bovendien: hoe lang kunnen we Obama blijven eren als de anti-Bush zonder dat het een belediging voor hem wordt? Want je mag toch hopen dat hij als president en wereldleider een kwaliteit in zichzelf zal gaan vertegenwoordigen.
Zijn er ten slotte nog opvallende missers op de erelijst? Ja, nooit is er iemand bekroond die zich sterk heeft gemaakt voor de Europese eenwording. Komt dat omdat de Noren per referendum hebben besloten buiten de Europese Unie te blijven? Dat zou kunnen, maar gek is het wel want we hebben het hier over het grootste en succesvolste internationale vredesproject van na de Tweede Wereldoorlog. Bij de toekenning van de vredesprijs hebben de Noren een voorliefde voor de Verenigde Naties en andere wereldomvattende organisaties, Europa zien ze steevast over het hoofd.
Het maakt ze tot curieuze keuzeheren en –dames: ze zijn niet in staat over hun eigen schaduw heen te springen. Ze houden afstand tot Europa en klampen zich vast aan hun uitzonderingspositie. Als ze dan voor iets internationaals kiezen, kiezen ze voor de veiligheid van internationale verbanden die zo omvangrijk zijn dat ze geen enkele bedreiging voor hun nationale autonomie vormen. Eigenlijk zijn het heel benepen mensen, die Noren, en is hun keus voor Obama als kampioen van de samenwerking tussen de volkeren van een ergerlijke schijnheiligheid.
Arie Elshout
De auteur is redacteur van de Volkskrant.