Nieuwe tijden, oude zeden
ER BESTAAT geen wet die uitvaardigt hoeveel rampspoed een verhaal verdragen kan. De literatuur heeft immers op de literatuurbeschouwing altijd een beslissende voorsprong....
Een beschouwer komt noodgedwongen achter de kunst aan gesjokt. Een sjofele lappendeken, kan hij zeggen na het lezen van De geruchten (1996) van Hugo Claus. Een knap evenwicht tussen rauwheid en tederheid, roept hij blijmoedig uit na de lectuur van het vervolg op die roman, Onvoltooid verleden (1998).
En zonder te bevroeden wat hem te wachten staat, werpt hij zich op het nieuwste boekje, Het laatste bed, dat Claus de overbodige ondertitel Een verhaal gaf. De geringe omvang kan bezwaarlijk op een andere genre-aanduiding aanspraak maken. Weliswaar zijn er tegenwoordig legio uitgevers die elke tekst die met hangen en wurgen de magische grens van honderd bladzijden bereikt, tot 'roman' plegen te bombarderen, maar voor de zeventig pagina's van Het laatste bed zou dat een al te doorzichtige opwaardering betekenen.
Nee hoor, dit is een verhaal. Geenszins een roman. Dat was Onvoltooid verleden wel. Daarin houdt de simpele Noël Catrijsse een monoloog ten overstaan van een slechthorende en vergeetachtige ex-politiecommissaris: voorwaar, drie eigenschappen die de laatste gemankeerd en onbetrouwbaar maken. De lezer die net als de functionaris meeluistert, kan wél als een warmbloedig mens deernis gevoelen bij het relaas van de in verschillende opzichten verwonde Noël, hoezeer Claus ook de achterdocht wakker houdt ten aanzien van het waarheidsgehalte van de bekentenis. Geen van de gruwelen die Catrijsse opbiecht, hoeft in werkelijkheid te hebben plaatsgegrepen. Het verhoor lokt zijn wreedaardige woorden uit. Anders luistert de commissaris niet. Maar of die taal ook naar de realiteit verwijst, laat Claus wijselijk in het midden. Een verdachte kan ook verdacht worden gemáákt, is een van de conclusies die uit Onvoltooid verleden getrokken kunnen worden.
Emily Hopkins heet de nieuwe hoofdpersoon die Claus toegang verleent tot zijn onmetelijke concentratiekamp van gekwetsten. Kind van een Vlaamse moeder en een Engelse ingenieur. Als 12-jarige een veelbelovend pianiste. Een wonderkind, daartoe geprest door haar hardhandige moeder.
Claus heeft de zevenmijlslaarzen aangetrokken, om met een reeks gruwelen de lezer tot compassie te dwingen in plaats van te verleiden. Een roman was dit keer te veel werk. Grote stappen, gauw thuis, meent de schrijver. Te grote stappen, te gauw thuis, moet de lezer oordelen, want een beetje inzicht in de drijfveren van de personages wordt onmogelijk door de stapeling van tegenslagen. Als altijd kan het pas achteraf worden vastgesteld: er is een bovengrens aan lukrake rampen die een verhaal verdragen kan. Die zie je haarscherp wanneer die grens ruimschoots wordt gepasseerd. Het laatste bed is een paar bedden te ver.
Emily is kwaad op haar moeder, die met een hersenbloeding in een hospitaal om haar ligt te roepen. Dochterlief verdomt het op bezoek te komen. Liever schrijft ze alle woede van zich af, in een schrift dat al gauw het karakter krijgt van een lamento dat niet voor haar moeder is bestemd, maar in eerste instantie haarzelf helderheid moet verschaffen.
Haar vader heeft ze niet lang gekend. Die werd op zekere dag omvergereden, en Emily heeft gezien hoe zijn gezicht was weggerukt.
Weg idylle. Adieu intieme spelletjes met moeder in bed, die de aanzet zijn geweest voor Emily's liefde voor vrouwen - zo simplistisch doet Claus het voorkomen. Het wonderkind werd een total loss, om met W.F. Hermans te spreken. Geen beroemd pianiste, doch slechts muziekpedagoge op een school.
Daar wordt ze verliefd op de jonge schoonmaakster Anna, die voor haar moeder invalt, want die is afgereisd naar Australië omdat haar beide zoons ginder in coma liggen nadat ze zijn geëlektrocuteerd (pats-boem, twee slachtoffers erbij). Anna heeft een kindje en een man, maar valt toch voor de pedagoge.
Dat heeft nieuw onheil tot gevolg. In plaats van een gerafeld, diepmenselijk drama, tovert Claus een grandguignolstukje uit zijn hoge hoed, dat je verstelt over zoveel grove effecten en slordigheden. Er zit geen rem op het zwarte sprookje, waardoor de beoogde giftigheid ervan je niet aantast. Dan ga je letten op kromme zinnen: 'De Spilliaert-suite, zei de man die met een afgebeten vingernagel langs de namen in zijn boek gleed.' Rare lui, die Belgen, dat ze niet hun vinger gebruiken, maar een afgebeten nagel om in een boek iets op te zoeken. Emily omhelst Anna: 'Ik voelde haar ribben, de wervels van haar ruggengraat terwijl ik haar gezicht verkende met de top van haar tong, in de oorschelp, in de neusgaten. En de honing van haar oren was bitter.' Haar tong zal 'mijn tong' moeten zijn, anders houden we een zeer bizar gymnastisch tafereeltje over.
Anna's zoontje sterft op een onwaarschijnlijke manier, en even onverklaarbaar laat zij zich toch weer bezwangeren door haar ex-man. Nu ja, die zaken kúnnen wel verklaard worden, maar alleen met een janboerenfluitjes-psychologie waar de honden geen brood van lusten. Claus wel.
Omdat er nog een restantje artisticiteit in Emily huist, wil ze samen met Anna uit het leven stappen, ongeveer zoals Heinrich von Kleist en diens vriendin Henriette Vogel dat op 21 november 1811 deden.
Dat was met twee gerichte schoten bekeken. Maar Claus moet er zonodig een bloederige en ten halve uitgevoerde exercitie van maken, uitgevoerd in een hotel aan de kust. Aldaar bevindt zich ook een journalist (een dik en vies sujet, we zijn weer thuis bij de gemakzucht van Claus' flop Belladonna), en waar die lieden zich ophouden, is de voosheid nooit ver. Waren het niet ook de media, die Anna lieten uithuilen op de tv toen haar zoontje dood was gevonden, waarmee de schuld voor de gruwel bij de indringster, de lesbiënne Emily kwam te liggen?
De tijden zijn veranderd, de zeden niet. Emily en Anna worden uit de school geknikkerd, als paria's moeten ze de wijk nemen. Reuze sneu. Gevoeliger kun je het niet zeggen. Want Claus had toch niet echt gedacht dat wij bereid zijn tot meelevendheid met een gesjochten damespaar dat wij nauwelijks mogen leren kennen.
Arjan Peters
Hugo Claus: Het laatste bed - Een verhaal.
De Bezige Bij; 77 pagina's; * 27,50.
ISBN 90 234 3805 1.