NieuwsEuropees Verdrag
Nederlandse motie tegen het ‘steeds hechter verbond’ in de EU is vooral een staaltje lekker politiek profileren
Met de Europese verkiezingen in zicht stemde een ruime meerderheid van de Tweede Kamer tegen de ‘ever closer union’, het streven naar een steeds hechter verbond tussen de lidstaten van EU. Maar zijn de partijen werkelijk zo eurokritisch of is het een buiging naar de kiezers?
Als het aan de Tweede Kamer ligt, geeft de Europese Unie haar integratiedoelstelling zo snel mogelijk op. Vorige week stemden 105 Kamerleden vóór een motie om het streven naar een ‘steeds hechter verbond van de Europese volkeren’ uit het Verdrag van Lissabon te schrappen. De indieners, Roelof Bisschop (SGP) en Renske Leijten (SP), schreven erbij dat het streven naar steeds verdere integratie in de EU ‘kan bijdragen aan een onnodige en onwenselijke inperking van de soevereiniteit van lidstaten waarbij talloze EU-burgers zich niet thuis voelen’.
De ruime Kamermeerderheid tegen de ‘ever closer union’ wilde de Nederlandse kiezer waarschijnlijk haar eurokritische gezicht tonen in de aanloop naar Europese verkiezingen die op een triomf voor het eurosceptische Forum voor Democratie lijken uit te draaien. Het was een mooie gelegenheid voor politiek profileren. Dat gold ook voor de europositievere partijen die tégen de motie stemden: D66, PvdA, GroenLinks en Denk.
Symboolpolitiek
Afgezien daarvan hoort deze motie in het hokje ‘je reinste symboolpolitiek’ thuis, vindt de Leidse hoogleraar Europese Politiek Amy Verdun. Want: ‘Nederland kan die tekstwijziging niet afdwingen. Om de ‘ever closer union’ uit het verdrag te schrappen, moeten alle andere 27 lidstaten dat goedkeuren.’ Verdun vindt dat de Tweede Kamer het belang van de zinsnede overdrijft. ‘Het streven naar een steeds hechter verbond is een fundament van de Europese Unie, maar die tekst verplicht niemand tot concrete stappen. Nergens staat in de verdragen gedefinieerd wat het einddoel is, dus hoe ver die integratie zou moeten gaan. Dat bepalen de lidstaten zelf, in onderling overleg.’
De initiatiefnemer van de motie, SGP-Kamerlid Bisschop, vindt die fluïde interpretatie juist problematisch. Strikt genomen betekent ‘vastbesloten voortgaan met de totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa’ dat dit proces voortduurt tot het natuurlijke eindpunt: een federale Europese staat. Immers, hoe ver de Europese integratie op gegeven moment ook is gevorderd, volgens het huidige verdrag blijft ‘steeds hechter’ altijd het doel. Bisschop: ‘De term is heel rekbaar en schept een denkkader waarin verdergaande Europese eenwording de norm is. Dat roept bij veel mensen onbehagen op. Mensen zijn sociale wezens die zich verbonden voelen met wat nabij is: hun familie, hun dorp, hun vereniging, hun directe sociale omgeving. Ik voel me in de eerste plaats Nederlander en dan pas Europeaan. Dat is de kern van het bezwaar tegen het verlies van nationale zeggenschap.’
De Groningse universitair docent Europese betrekkingen Anjo Harryvan kenschetst Bisschops sentimenten over de natiestaat als ‘de romantische benadering uit de 19de eeuw’. ‘Het federalistisch ideaal is voor soevereiniteitsdenkers natuurlijk een nachtmerrie, maar soevereiniteit is nooit absoluut of exclusief. De Nederlandse rijksoverheid deelt bijvoorbeeld haar soevereiniteit met de provincies en de gemeenten. Laten we niet vergeten dat de EU-lidstaten een deel van hun bevoegdheden vrijwillig hebben overgedragen aan Brussel. Op de keper beschouwd weten Nederlanders heus wel waar ze hun boterham verdienen, en dat is in Europa.’
Gebrek aan realiteitszin
D66-europarlementariër Sophie in ’t Veld verwijt Bisschop, Leijten en hun medestanders een gebrek aan realiteitszin. Zij kwalificeert de motie van Bisschop op Twitter als ‘onnozel’. In ’t Veld vindt dat de lidstaten juist te veel invloed hebben op de Europese besluitvorming. ‘De lidstaten blokkeren op bijna álle terreinen elke vooruitgang. Liever dagdromen we nostalgisch over de Grootsheid van de Natiestaat, dan dat we de werkelijkheid in de ogen kijken.’ Die werkelijkheid is – aldus voorstanders van het steeds hechtere verbond – dat de afzonderlijke Europese landen mondiaal gezien geen potten meer kunnen breken. Om zich politiek en economisch te kunnen meten met wereldmachten als de VS, China en Rusland móét Europa zich wel verenigen, waarschuwt In ’t Veld. ‘Laten we het gewoon hardop zeggen: we streven naar een ever closer union, naar Europese eenwording.’
Hoe denken Nederlanders over Europese integratie? In een SCP-peiling uit 2018 onderschrijft 50 procent van de ondervraagden de stelling dat het Nederlandse EU-lidmaatschap ‘een goede zaak’ is, terwijl maar 19 procent het daarmee oneens is. Dat wil niet zeggen dat een meerderheid van de Nederlanders positief over de EU denkt, merkt het SCP daarbij op. Een deel van de Nederlanders die het EU-lidmaatschap steunen, doet dit uit negatieve overwegingen (het alternatief is erger, we hebben geen keus). Een veel genoemd argument voor het lidmaatschap is dat de Nederlandse economie te afhankelijk is van de EU om eruit te stappen.
Volgens Anjo Harryvan zijn de meeste politici positiever over de Europese Unie dan zij publiekelijk laten blijken. Hij spreekt van ‘bukkende bestuurders’ die vlak voor de Europese verkiezingen eurosceptische taal uitslaan om de laagopgeleide kiezer te paaien. ‘Ga eens met PVV’ers in het café over de Europese Unie praten. Zo’n discussie heeft de diepgang van een surfplank. Sinds het referendum over de Europese grondwet in 2005 zijn de middenpartijen echter beducht voor een electorale afstraffing als ze pro-Europees zijn. Hoewel de regering best tevreden is met de huidige taakverdeling tussen Brussel en Den Haag, wil zij tegenover de burgers uitstralen dat zij hun zorgen deelt. Het is getuigenispolitiek om de boze burger te behagen.’