Nederland wilde zijn beschavingsmissie niet opgeven

IN een bezinning op de wijze waarop Nederland afscheid heeft genomen van zijn koloniale verleden in de Oost, waartoe de komst van Poncke Princen een nieuwe impuls heeft gegeven, komt uiteraard ook de vraag aan de orde hoe we het kolonialisme als historisch fenomeen moeten beoordelen....

S.W. COUWENBERG

Tot ver in de twintigste eeuw is het kolonialisme als een normaal verschijnsel beschouwd. Ook progressieve geesten als bijvoorbeeld Karl Marx en de Britse filosoof Bertrand Russell zagen daarin een noodzakelijke etappe in het beschavingsproces.

Het kolonialisme stond niettemin op gespannen voet met de sinds eind achttiende eeuw geproclameerde rechten van de mens. Het berustte op het beginsel van rassendiscriminatie en was derhalve een exponent van een racistische mentaliteit.

Maar die rechten van de mens werden tot de tweede helft van de twintigste eeuw probleemloos vereenzelvigd met de rechten van de blanke mens. Toen Japan in 1919 vroeg in het Statuut van de Volkenbond op te nemen dat alle rassen principieel gelijkwaardig zijn, werd dat nog resoluut geweigerd.

Evenals andere koloniale mogendheden is Nederland na de oorlog overrompeld door de snelheid en radicaliteit waarmee het dekolonialisatieproces zich aandiende. Het stuitte aanvankelijk op volstrekt onbegrip en Nederland heeft er zich dan ook slechts contre coeur bij neergelegd, maar niet dan na eerst nog twee zogenoemde politionele acties uit te voeren. Acties die een typisch achterhoedegevecht waren van een regering en parlement die zich volstrekt verkeken op de sterk veranderde naoorlogse machtsverhoudingen in de wereld.

Op 20 februari 1947 besloot de Britse regering de soevereiniteit over India over te dragen aan de regering van de op 22 januari 1947 geproclameerde republiek aldaar. Vanaf dat moment was het zonneklaar dat verzet van Nederland tegen het onafhankelijkheidsstreven van de Indonesische nationalisten uitzichtloos was.

Dat men van Nederlandse zijde op de dekolonisatieproblematiek politiek gezien zo verkeerd heeft gereageerd, is in belangrijke mate te wijten aan de sterk legalistische en etnocentrische wijze waarop die problematiek werd benaderd. In Nederland leefde sterk de overtuiging dat de buitenwereld niets begreep van de situatie in Nederlands-Indië. Maar Nederland begreep toen niets van de grote veranderingen in de buitenwereld na de oorlog.

Bovendien konden we ons nog moeilijk losmaken van de beschavingsmissie die we in Nederlands-Indië nog meenden te moeten vervullen. En toen dat voor geheel Nederlands-Indië niet meer mogelijk bleek, wenste men die missie in ieder geval in Nieuw-Guinea te voltooien. Het was echter ook een laatste krampachtige poging de ambities van het Indonesische nationalisme, dat zo onverhoeds een einde had gemaakt aan onze koloniale machtspositie in de Oost, te frustreren.

Die poging is jammerlijk mislukt. Zij heeft de positie van president Sukarno alleen maar versterkt. Hij kon daardoor het anti-kolonialistische sentiment als nationaal bindmiddel nieuw leven in blazen. Die nieuwe polarisatie heeft ertoe geleid dat de traditionele Nederlandse belangstelling voor Indonesië jarenlang plaatsmaakte voor een negatieve en rancuneuze opstelling tegenover de jonge republiek. Niet alleen in economisch, maar ook in cultureel opzicht hebben we daardoor in Indonesië in snel tempo aan invloed ingeboet.

Na de liquidatie van ons laatste koloniale bezit in de Oost heeft Nederland zich spoedig bekeerd tot een principieel anti-kolonialisme. Het schuldbesef dat we van ons koloniale verleden hebben overgehouden, heeft een belangrijke rol gespeeld in onze krachtige stellingname tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika.

Omdat ons verleden haaks staat op onze huidige principiële veroordeling van kolonialisme, proberen we het zoveel mogelijk te verdringen. We moeten ons verleden echter nuchter onder ogen zien. Bij de dekolonisatie zijn zeer ernstige beoordelingsfouten gemaakt. Dat moet nu maar eens ruiterlijk worden erkend.

Het kolonialisme was overigens een onderdeel van de expansie- en zendingsdrang die kenmerkend is voor onze moderne westerse cultuur en die we na de politieke dekolonisatie rustig voortzetten in de vorm van ontwikkelingssamenwerking.

Dat ook in de ontwikkelingssamenwerking nog veel misgaat, komt omdat we de niet-westerse wereld nog teveel vanuit onze westerse criteria en vooroordelen blijven benaderen. De politieke dekolonisatie is niet of althans onvoldoende gevolgd door een dekolonisatie van het sociaal- en economisch-wetenschappelijk denken.

S.W. Couwenberg

De auteur is oud-hoogleraar publiekrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden