Nederland loopt met de EMU veel te veel risico
Nederland loopt slaafs achter de Duitsers en Fransen aan. Maar in plaats van zelf orde op zaken te stellen, maken Duitsland en Frankrijk van de EMU een club van zwakke broeders, betoogt Dirk-Jan van Baar....
HET GAAT goed met Nederland. Alle economische indicatoren wijzen in de juiste richting. Wat moet dalen daalt (inflatie, werkloosheid, begrotingstekort, staatsschuld). Wat moet groeien groeit (de economie als geheel).
Hier en daar viel nog wel het woord tweedeling uit onvrede over de 'neoliberale' koers die het paarse kabinet zou varen. Maar die kritiek gedempt door het vooruitzicht dat er straks misschien niet meer hoeft te worden bezuinigd.
Naar eigen zeggen is Nederland met vlag en wimpel geslaagd voor de toetredingseisen tot de Economische en Monetaire Unie (EMU). Dat bondskanselier Kohl Nederland ten voorbeeld heeft gesteld voor de afslankingspolitiek in eigen land, streelt de Haagse ijdelheid. Nederland, dat zich voorbereidt op het voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 1997, weet zich verzekerd van een positie in de kopgroep.
Elke andere positie zou voor grote binnenlandse onrust zorgen, want de Nederlandse welvaart is nauw verweven met die van de buurstaten. Het zou een enorme klap voor het Nederlandse zelfbeeld zijn als we niet meer tot de Europese eredivisie zouden behoren.
Toch worden de zaken wel erg mooi voorgesteld. Neem de werkloosheid. Volgens de in Den Haag gehanteerde definitie zit die rond de zeven procent. Binnen de Europese Unie scoort alleen Luxemburg beter. Maar de arbeidsparticipatie is in Nederland vergeleken met de rest van Europa buitengewoon laag. Dat is nogal tegenstrijdig. Gedeeltelijk is dat te verklaren uit de voorkeur voor arbeidstijdsverkorting en deeltijdwerk.
Die keuze levert ongetwijfeld een bijdrage aan het ontspannen Nederlandse leefklimaat. Maar om hierin nu een bijzondere prestatie te zien gaat wel erg ver. Het is beter om te zeggen dat de Nederlanders met relatief geringe inspanningen een relatief hoge welvaart hebben bereikt. Dat die welvaart hier wat lager ligt dan in het nabije buitenland, deert ons niet.
Aan dat calculerende gedrag herkent men een rentenierende natie. Sinds de Gouden Eeuw laten de Hollanders zwaar en riskant werk het liefst aan anderen over. Dat is heel verstandig en moet als het even kan vooral zo blijven. Maar de grootste prestaties van Nederland liggen onherroepelijk in het verleden. Nederland kabbelt van oudsher aardig mee op de golven van de wereldeconomie. Als er één klein volk sinds jaar en dag ervaring heeft met globalisering, dan zijn het de Nederlanders. Er is geen enkele reden daarover somber te doen, zolang men zich op tijd aanpast aan de eisen van de wereldmarkt.
Dat aanpassen gaat Nederland vrij goed af. Juist omdat andere Europese landen, die doorgaans minder internationaal zijn georiënteerd, met dat aanpassen meer moeite hebben, kan Nederland zich met betrekkelijk gemak in de kopgroep handhaven. Wie zijn eenmaal verworven rijkdom wil vasthouden, moet vooral goed kunnen rekenen.
Nederlanders heten op de centen te zijn, en daarin hebben ze groot gelijk. Zeker in een verzorgingsstaat, in essentie niks anders dan een fijnmazig verzekeringsw brengen van de staatsfinanciën en het op toeren houden van de Nederlandse (deeltijd)banenmachine.
Maar opnieuw kan men zich afvragen of dit een prestatie is. Blijkbaar vindt men zichzelf al een hele piet als er minder tekorten worden gemaakt (de overheid geeft komend jaar twintig miljard te veel uit). Dat andere landen op financieel gebied meer risico's nemen is geen bewijs dat Nederland het zo goed doet.
Het zou eerder vanzelfsprekend moeten zijn dat volgroeide verzorgingsstaten, met hun nadruk op solidariteit met het eigen volk, hun financiële huishouding op orde houden. Dat dit niet zo is, en dat staten de neiging hebben hun schulden op elkaar en op toekomstige generaties af te wentelen, is een teken van politiek wanbeheer, en niks anders. Zeker politici met een sociaal gezicht, die de bestaanszekerheid van grote groepen willen waarborgen, doen er goed aan met zulke afwentelingsmechanismen rekening te houden.
DAAROM is de EMU niet alleen een financieel-economisch, maar ook een hoogst politiek project. De strenge financiële criteria, die het project aanvankelijk een rigide karakter gaven, dreigen in naam van de Europese samenwerking te worden losgelaten. Dat is voor Nederland, met zijn sterke munt en grote aantallen mensen die van collectieve voorzieningen afhankelijk zijn, niet gunstig.
In dezelfde week van Prinsjesdag maakte Frankrijk zijn begroting voor het komend jaar bekend. De Franse regering deed nieteens moeite om te verbergen dat er begrotingstrucs zijn uitgehaald om aan de criteria van 'Maastricht' te voldoen. Dat maakt het EMU-enthousiasme in Nederland moeilijk te begrijpen.
In zekere zin zet de Nederlandse politiek de eigen inspanningen van veertien jaar bezuinigen op het spel, door aan een EMU te willen deelnemen waarvan iedereen weet dat die er alleen komt als de toelatingscriteria op politieke gronden worden versoepeld. Nederland heeft dan ook het volste recht om van EMU-deelname af te zien als de grote landen de financiële richtlijnen al bij voorbaat aan hun laars lappen.
In politiek Den Haag geldt die optie echter als benepen. Sterker,we moeten blij zijn dat we ons meteen vanaf het begin voor de EMU hebben gekwalificeerd. Eerst de kat uit de boom kijken, en eventueel pas toetreden als de EMU een succes blijkt te zijn, wordt evenmin als een optie beschouwd. Nederland wil kost wat kost bij de kopgroep horen, ook al begint die 'Europese eredivisie' mondiaal gezien aardig achterop te raken.
Duitsland en Frankrijk staan voor aanpassingen die Nederland al achter de rug meent te hebben. Dat maakt het extra riskant juist nu met die landen in een muntunie te gaan zitten. Steeds horen we dat we de boot niet mogen missen. De Europese economieën zouden zo met elkaar verweven zijn geraakt, dat het zinloos is om aan een eigen munt vast te houden. Toch liggen de zaken niet zo eenduidig.
Waar de Duitse en Franse economie in het slop zijn geraakt, is die van Nederland blijven groeien. Gezien de afhankelijkheid van Duitsland zou dat eigenlijk niet moeten kunnen. En als Duitsland werkelijk aan het saneren slaat (tot nu toe is het bij voornemens gebleven), mag men aannemen dat Nederland de consequenties nog gaat voelen. Reden te meer om niet alle kaarten op Duitsland te zetten, zeker waar Frankrijk van oudsher wantrouwen wekt.
Maar het belangrijkste argument tegen een Europese muntunie zit hem in het saneren zelf. Uiteindelijk is dat een zaak die nationale staten uit eigen beweging moeten verrichten.
Pijnlijke bezuinigingen en hervormingen in de arbeidsmarkt kunnen nooit op legitieme wijze vanuit Brussel of Frankfort worden opgelegd, maar vallen altijd onder verantwoording van nationale politici, hoe klein en machteloos ze zich ook voordoen.
Weliswaar is de financiële disciplinering van Nederland onder druk van een verslechterende positie op de wereldmarkt afgedwongen, maar daarvoor was Nederland zelf verantwoordelijk, net zoals de koppeling van de gulden aan de D-mark ondanks alle internationale afhankelijkheden een soevereine keuze was.
Juist die keuzemogelijkheid, hoe theoretisch ook, gaat binnen een EMU verloren. In een EMU vervagen de nationale verantwoordelijkheden van de deelnemende landen, om plaats te maken voor nog meer afwentelingsmogelijkheden.
HET IS raadselachtig waarom juist zo'n op de wereldeconomie georiënteerd land zich van zijn directe omgeving afhankelijk zou moeten maken. Waarom zo'n benauwend keurslijf? En waarom opgaan in een landencombinatie die zelf in de versukkeling is geraakt? Wie van het rentenieren een levenskunst wenst te maken, doet er goed aan zich naar alle kanten in te dekken en geen vaste verbintenissen aan te gaan.
Dirk-Jan van Baar is historicus.