Nederig tegenover de kunst
HET RAADSEL van de leegte van de kunstenaar in confrontatie met de volheid van zijn werk wordt prachtig gesteld, vergroot ook, in de persoon van de zeer grote schilder Juan Miró, de maker van een zeer omvangrijk, vitaal en fantastisch oeuvre....
'Ik bezit een heel reeks brieven van hem, zorgvuldig met de hand geschreven, elegante kalligrafie. Maar die brieven zijn precies zo conventioneel als hij in zijn optreden was. Mon cher ami, comment allez-vous?, schreef hij. Verder ging het in de regel niet. Het zijn allemaal brieven waarin echt niets van betekenis staat.'
Dat is zonder meer prachtig. Miró's eigen mededeling dat hij in een soort hallucinaire toestand werkte, kan een kleine verklaring voor het raadsel zijn. Buiten zijn scheppingen is de kunstenaar bijna niets - het is daarom dat biografieën van schilders en schrijvers vaak tegenvallen.
Miró's 'relatie' is de kunsthandelaar en -verzamelaar Heinz Berggruen. Hij tekende het kleine portret van Miró vele jaren na hun laatste ontmoeting op. Waarschijnlijk werkt het zo sterk, omdat hij in hetzelfde deel van zijn herinneringen Picasso oproept. Die gedroeg zich in elk geval exceptioneel, liep in de jaren dat hij in het zuiden woonde altijd in korte broek en met ontbloot bovenlijf, had een gezicht waarop hij vele malen per dag andere grimassen leek aan te brengen. Maar ook hij ontsnapte meestal zo gauw mogelijk uit een gesprek zijn atelier in om weer zichzelf te worden. Zijn brieven waren meestal kort en zakelijk, maar hij was mondeling vaak een virtuoos, die nogal eens bijna aforistische opmerkingen maakte, hoogst originele ook.
Berggruen geeft een heel mooie reactie van Picasso weer. Het leek hem dat Picasso na de dood van de door hem bewonderde Matisse enigszins in de trant van de overledenene begon te werken. De kunsthandelaar meende dat tegenover Picasso te kunnen opmerken. Die antwoordde: 'U denkt dat ik nu als Matisse teken? Dan heeft u gelijk. Maar nu Matisse niet meer onder ons is, moet toch iemand zijn werk voorzetten, n'est-ce pas?'
Tekeningen van Picasso bij werk van de dadaïstische dichter Tristan Tzara behoorden tot de eerste kunstwerken die Berggruen als kunsthandelaar verkocht. Dat was in het begin van de jaren vijftig in Parijs.
Zijn eerste contact met Picasso was beslissend: ze konden met elkaar overweg. Hij moet een van de grootste kopers van diens werk zijn geweest. Hoeveel hij heeft verkocht, weet ik niet. Hoeveel hij voor zichzelf heeft behouden - hij was naast handelaar een groot verzamelaar - wel: zestig schilderijen tekeningen, sculpturen uit alle perioden.
Ze worden met nog eens zestig werken - Klee, Matisse, Cézanne en vergezeld van enkele beelden van Giacometti - permanent geëxposeerd in de Stülerbau, een van de twee kleinere museumgebouwen gelegen tegenover Schloss Charlottenburg in Berlijn (in het andere is het Egyptisch museum gevestigd).
Picasso und seine Zeit heet de expositie van zijn collectie, die hij in 1996 aan Berlijn afstond. Hij is een groot schenker. Zijn persoonlijke Klee-verzameling, negentig stuks groot, heeft hij in 1988 aan het New Yorkse Metropolitan Museum of Art geschonken (de Klees in Berlijn heeft hij nadien bijeengebracht!).
De verzameling was zijn geschenk bij zijn terugkeer naar Berlijn in 1996, zestig jaar nadat hij de stad had verlaten; als 22-jarige vertrok hij naar Californië, toch ook onder de dreiging van het komende: hij is jood. De voorbereidingen voor de terugkeer begonnen in 1973, toen hij in Parijs afstand deed van de aangenomen Amerikaanse nationaliteit. In Berlijn had hij als journalist gewerkt, in San Francisco kwam hij in een museum terecht als een soort hulp-conservator.
Dat was het begin van zijn interesse in kunst. Bij hem thuis in Berlijn hing alleen een reproductie van Rembrandts De man met de gouden helm, niet alleen in Duitsland eens de icoon van de oude kunst (tot het werk beoordeeld werd als niet door Rembrandt geschilderd, nu heet de maker 'Rembrandt-Umkreis').
De moderne kunst ontdekte hij in Paul Klee, wiens werk hem zijn verdere leven gelukkig heeft gemaakt. Zijn eerste aankoop was een kleine Klee, die hij als een soort reis-icoon jaren heeft meegedragen.
Berggruen kwam in het Amerikaanse leger terecht en zo terug in Europa, in Duitsland zelfs. Na opnieuw - voor het leger - journalistiek werk te hebben gedaan, kon hij een baan krijgen bij de Unesco in Parijs. Daar werd hij kunsthandelaar, een der grootsten van de tweede helft van de vorige eeuw. En al gauw werd hij ook verzamelaar.
Van zijn leven heeft hij een heel goed geschreven beeld gegeven in zijn in 1996 verschenen Hauptweg und Nebenwege - Erinnerungen eines Kunstsammlers. Hij lijkt iedereen te hebben gekend en weet de prachtigste anekdotes (hij is een groot doorverteller).
In Ein Berliner kehrt heim, een verzameling van elf lezingen, doet hij een deel van zijn herinneringen nog eens over, beknopter en kernachtiger. Maar hij rechtvaardigt erin ook zijn terugkeer naar zijn geboortestad. Hij kreeg kritiek te verduren. Zijn motto zou kunnen zijn de door hem geciteerde prachtige uitspraak van een vriend en lotgenoot van hem: 'Man kann einen Menschen aus seiner Heimat vertreiben, aber nicht die Heimat aus dem Menschen.'
Wie zijn herinneringen en voordrachten leest, moet zich er wel over verwonderen hoezeer zijn taal, cultuur en geest van herkomst hem eigen zijn gebleven. Zijn moederland was in hem onuitroeibaar.
Na zijn terugkeer en na de schenking werd Berggruen overladen met ontvangsten en eerbewijzen. Telkens weer moet hij het woord voeren, waarbij, misschien onvermijdelijk, steeds zijn leven centraal staat. Maar dat betekent ook: zijn kunstverzameling (waarvoor hij nog steeds koopt). Hij ziet de door hem bijeengebrachte kunstenaars als de klassieken van de twintigste eeuw. Hij benadrukt dat voortdurend. Hij lijkt bewust te vergeten dat ze tijdens zijn leven klassiek zijn geworden. Hij heeft de grootsten van de twintigste eeuw willen verzamelen (en naar Berlijn, waar ze eens als entartet werden beschouwd, willen brengen), en daarmee gestalte willen geven aan zijn eigen tijd, want zijn leven kan in veel opzichten voorbeeldig zijn voor die eeuw. Hij bracht in zijn kunst echt zichzelf en zijn eeuw terug naar zijn geboortestad.
Zijn teksten vertonen de nederigheid van de hoogbeschaafde ijdelheid, die nooit nadrukkelijk is, maar altijd een terloops karakter heeft en daardoor misschien nog sterker werkt. Ze kennen niet minder een ook al haast terloops vertoon van een eruditie die zeer groot moet zijn. Echt nederig is hij in elk geval tegenover de kunst en de kunstenaars.
Zijn portretfoto op het omslag van Ein Berliner kehrt heim doet denken aan zijn beschrijving van Miró: men zou hem niet herkennen op straat, alhoewel: misschien zal hij daar toch een der laatste beschaafde heren lijken (op een foto naast Picasso krimpt hij voor je ogen, maar dat zou iedereen gebeuren).
Ik bezocht zijn museum en was verbijsterd over dit gigantische eenmanswerk. Het alleraardigste boekje met de lezingen is ook een mooie catalogus van de geest achter de collectie.