Column
Na 25 jaar horen wij nog altijd bij elkaar
We zijn allemaal even oud. Komen allemaal uit de Zaanstreek. Zaten allemaal bij elkaar op school, een uit baksteen, cacaogeur en goede wil opgetrokken instituut dat nog slechts in naam katholiek was en waar onze ouders ook allemaal hun eerste kus hadden gekregen, en allemaal fietsten we elke dag dat takke-end door de polder, dronken we Apfelkorn, bier of lambrusco, waren we fan van Pearl Jam en The Prodigy en wilden we later iets creatiefs doen, iets met mensen, geschiedenis misschien, maar wel pas nadat we hadden gereisd, liefst naar iets buitenissigs als Peru of Tibet, waar we ons in alle onschuld schuldig zouden maken aan oriëntalisme, omdat we alles wat van ver kwam toen nog mooi en goed en lekker vonden.
Alfameisjes dus, zes stuks, gelijk in dromen, daden en wensen, al dachten we daar zelf uiteraard anders over: uniek waren we, zo uniek als 16-jarigen kunnen zijn.
Hoeveel van die vriendschappen houden stand? Genoeg ongetwijfeld, maar hoe vaak gebeurt dat niet uit louter nostalgische overwegingen, uit heimwee naar wat ooit was? Uit luiheid zelfs? Hoe groot is de kans dat je qua wensen en idealen min of meer dezelfde richting op groeit? Niet groot - met die illusie maken verhuizingen, partnerkeuzes, carrières, tegenslag of juist succes vaak wel korte metten.
Maar niet altijd.
En dus liepen wij 25 jaar later nog altijd zij aan zij, dit keer door een besneeuwd Deventer, de via de groepsapp gekozen bestemming van ons jaarlijkse weekendje weg. Nieuwtjes werden uitgewisseld, foto's bekeken en na een rustpauze in het hotel waarin iedereen zich als vanouds opdofte, schoven we aan in een Portugees restaurant voor het echte werk - roddels, twijfels, gesprekken over ouders die ouder werden, gesprekken over de liefde voor de een en flirten voor de ander.
De lakmoesproef kwam in de vorm van de Stemwijzer, een spelletje dat op de middelbare school saai zou zijn geweest vanwege het laven aan het eigen gelijk, en later, tijdens de verschillende studies, ronduit riskant vanwege de afkeer tegen het andere geluid. Maar nu, 25 jaar later, een tijd waarin we misschien wel meer van elkaar verschilden dan ooit, waren we wijzer en in feite áárdiger en dus discussieerden we met het oog op verzoening.
Ongetwijfeld werd er later onder kamergenoten nog even nagepraat - méénde ze dat nou van dat voltooide leven? - maar één ding was duidelijk: de angst om het verkeerde te vinden, was weg, foetsie, gesmolten in welwillendheid en het besef te hebben wat je hebt.
Of werden we gewoon oud? Dat kon natuurlijk ook, al was daar later op de avond dan weer weinig van te merken toen gin-tonic ervoor zorgde dat de tafel naast ons elkaar niet meer kon verstaan en we die nacht allemaal slecht sliepen vanwege een kater op kousenvoeten. Ik, met nog vijf weken te gaan voor de bevalling, lag sowieso wakker, hoorde het zachte gezucht van het even vreemde als vertrouwde lichaam naast me en dacht aan de eigenares van de winkel waar we 's middags waren geweest. Terwijl de ene vriendin een jas had staan passen, de ander een boek had afgerekend en weer een ander naar buiten was gegaan om met het thuisfront te bellen, was ik ineens iedereen kwijt geweest.
'Daar', zei de winkeleigenares toen ze me zag rondkijken, en ze wees naar de achterkant van de zaak waar ze inderdaad met z'n allen bij een pashokje stonden.
'Hoe weet u nou dat wij...' vroeg ik nog.
'O', zei ze. 'Jullie horen bij elkaar.'
Reageren? eva.hoeke@volkskrant.nl