Minister waakte decennia lang angstvallig over documenten Luns hield Indonesië-archief op slot

Waarom hebben de Nederlanders bijna een halve eeuw moeten wachten voordat de officiële feiten van het moeizame en pijnlijke afscheid van Indonesië op een rijtje werden gezet?...

MARIANNE BOISSEVAIN

Van onze verslaggeefster

DEN HAAG/UTRECHT

Het verschil met de Tweede Wereldoorlog is frappant, constateert de Utrechtse historica E. Locher-Scholten bij de voltooiing van de twintigdelige bronnenpublikatie Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950 (S.L. van der Wal, P.J. Drooglever en M.B.J. Schouten, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag). Al op 8 mei 1945 begon het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) met het verzamelen van materiaal over de Nederlandse oorlogsjaren. Maar pas in 1969 bezweek de regering voor de politieke druk om ook de officiële stukken over de dekolonisatie van Indonesië beschikbaar te stellen. Vanwaar die bijzondere terughoudendheid?

In het begin heeft de Hollandse zuinigheid zeker meegespeeld. Minister Lieftinck van Financiën moest elk tientje omdraaien om Nederland over de verwoestingen van de oorlog heen te helpen. En toen de geschiedschrijving in 1957 opnieuw ter sprake kwam, tobde de regering juist met straffe bezuinigingen (de 'bestedingsbeperking'). Geld speelde dus een rol, al wijst Locher-Scholten erop dat voor het RIOD van dr L. de Jong altijd wèl middelen werden gevonden.

Daarnaast hebben politieke overwegingen een belangrijke rol gespeeld. Die bezwaren werden naar voren gebracht door onder anderen mr Joseph Luns, bewindsman op Buitenlandse Zaken van 1952 tot 1971. Telkens wanneer de naoorlogse gebeurtenissen in Indonesië aan de orde kwamen, stelde Luns zich afwijzend op, zo blijkt uit onderzoek van Locher-Scholten.

In 1954 weigerde Luns, wiens ministerie allerlei relevante archieven beheerde, een onderzoeker toegang tot de stukken. Hij zorgde er tevens voor dat ook andere archieven voorlopig op slot bleven. Pas in 1960 zouden ze op een piepklein kiertje opengaan: de historicus dr M. Boon werd door de regering belast met de taak de documenten uit te zoeken - maar hij moest zijn kennis strikt geheim houden. Weer was het Luns die opperde dat de ministeries bepaalde stukken niet aan Boon ter inzage zouden hoeven te geven. In 1958 werd in de Eerste Kamer voor het eerst gesproken over een post-koloniale schuldbekentenis. Daarmee hoopte de Kamer iets goed te maken met Jakarta, waarmee de verstandhouding juist grondig was verstoord.

Uit woede omdat de Verenigde Naties de Indonesische rechten op Nieuw-Guinea niet hadden erkend, had president Sukarno de Nederlandse bedrijven onder militair toezicht gesteld en alle Nederlanders het land uitgezet. Als hoofdrolspeler in het Nieuw-Guinea-drama voelde Luns echter niets voor zo'n mea culpa.

Toen pers en politici in 1961 aandrongen op opening van zaken, verweerde Luns zich met een beroep op 'gevoeligheden, die zowel op het nationale als het internationale vlak nog steeds bestaan'. Maar de gezagsgetrouwheid die zo kenmerkend was voor het politieke klimaat van de jaren vijftig, en waarin Luns zich als in een lederen rookfauteuil behaaglijk had genesteld, begon plaats te maken voor de roep van de kritische jaren zestig om openheid.

Toen de regering in 1966 onder toenemende politieke druk kwam te staan om haar geheimen prijs te geven, moest Luns een toontje lager zingen: hij was bereid tot publikatie van de door Boon verzamelde archiefstukken 'voor zover geen overwegingen van het landsbelang en belangen, gelegen in de betrekkingen met vreemde mogendheden, zich daartegen zouden blijken te verzetten'.

Het kabinet-De Jong heeft in mei 1968 nog even overwogen de Kamer te vragen Luns van die belofte te ontslaan - publikatie van de stukken zou volgens de regering voor sommige Indonesiërs wel eens 'levensgevaarlijk' kunnen zijn. De reden voor die angst was echter niet duidelijk, en slechts enkele maanden later besloot de regering opdracht te geven tot publikatie van de historische stukken. Toen dr J. Hueting enkele maanden later onthulde welke oorlogsmisdaden Nederlandse militairen in Indonesië hadden begaan, lag het deksel dus al naast de beerput.

De historicus Van der Wal, die werd uitgenodigd de officiële stukken te ordenen en te publiceren, voelde er echter niets voor de politionele acties in geuren en kleuren te beschrijven, zoals De Jong had gedaan met de bezettingstijd. Van der Wal achtte haast geboden, wat na twintig jaar vertraging wel te begrijpen was, en gaf de voorkeur aan een 'strikt wetenschappelijke' benadering.

Dat het Nederlandse optreden in Indonesië nu officieel is vastgelegd in een 'bronnenpublikatie' en niet in verhalende vorm, is dan ook de keus van de historicus - niet die van al die naoorlogse Nederlandse kabinetten waarin Joseph Luns de sleutel tot de archiefkast heeft bewaakt.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden