Interview

Meer dan vijftig jaar later is Zero booming

De waardering voor de Zero-beweging van een halve eeuw geleden groeit ineens sterk. Mattijs Visser maakte geboorte én wedergeboorte mee.

Anna van Leeuwen
Van linksaf: Henk Peeters, Günther Uecker, Heinz Mack, Ad Petersen (van het Stedelijk), en de galeriehouders Monika en Alfred Schmela in 1965 bij de voorbereiding van de tweede Zero-tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam. Beeld
Van linksaf: Henk Peeters, Günther Uecker, Heinz Mack, Ad Petersen (van het Stedelijk), en de galeriehouders Monika en Alfred Schmela in 1965 bij de voorbereiding van de tweede Zero-tentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam.Beeld

Zero is ineens overal. Retrospectieven van de kunststroming van het nieuwe begin na de Tweede Wereldoorlog waren recentelijk te zien in musea in New York en Berlijn en nu in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Tegelijkertijd vertegenwoordigt 'nulkunstenaar' Herman de Vries Nederland op de Biënnale van Venetië. De witte reliëfs van Jan Schoonhoven worden voor honderdduizenden euro's afgehamerd op internationale veilingen.

Hoe kan een stroming die niet eens tien jaar heeft bestaan meer dan vijftig jaar later plotseling booming zijn? Is het de tijdgeest? De drijvende kracht van de kunstmarkt? Vast, maar zeker speelt ook de Zero Foundation een belangrijke rol. De stichting werd in 2008 opgericht in Düsseldorf, de stad waar Zero ooit het licht zag. Aan het roer staat Mattijs Visser, een Nederlander die in Zero opgroeide dankzij zijn oom, kunstenaar Henk Peeters.

Geen liefde op het eerste gezicht

De Foundation huist in de hippe mediahaven van Düsseldorf. Mattijs Visser (57) leidt het bezoek rond. Over twee weken vliegen hij en zijn collega's naar Istanbul om er, voor het eerst, een Zero-expositie in te richten. Zo verovert Zero vanuit Düsseldorf de wereld, voor de tweede keer eigenlijk.

In de hal van het kantoor wijst Visser naar een collage aan met internationale persaandacht voor Zero. Dit vergeelde knip- en plakwerk deed begin jaren zestig dienst als sollicitatie, toen zijn oom de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum, Willem Sandberg, wilde overtuigen van het belang van de stroming. Peeters' tactiek had succes en Nederland kon in 1962 uitgebreid kennismaken met Zero: vernieuwende kunst van alledaagse materialen als kroonkurken, spijkers en autobanden, kunst met veel wit, veel beweging en weinig sentiment. De stroming keerde zich tegen de expressieve schilderkunst en zocht nieuwe manieren om kunst te maken, toen de wereld zich na de oorlog sowieso moest heruitvinden.

Een deel van de werken uit die tentoonstelling is nu opnieuw in het Stedelijk te zien, op initiatief van Visser. Wat Visser met de Zero Foundation doet, lijkt op wat zijn oom deed. Peeters was ambassadeur en archivaris van de Zero-kunstenaars. Hij overleed in 2013, twee jaar nadat hij een bescheiden retrospectief in het Gemeentemuseum in Den Haag had gehad.

Tussen Visser en Zero was het geen liefde op het eerste gezicht. Visser: 'Ons huis hing vol met de kunst en collectie van mijn oom. Ik groeide dus op in een soort Zero-tentoonstelling, maar vond er écht niks aan. Ik heb als kind zelfs eens zitten snijden in een kunstwerk van Lucio Fontana. Ik wilde het verbeteren.' Die losse omgang met de kunstwerken paste bij de filosofie van Zero: 'Het was 'maar kunst', net zo interessant als het dagelijks leven.'

Bemiddelaar

Visser zag de Zero-exposities in het Stedelijk in 1962 en 1965. Ze maakten weinig indruk. Logisch, als je die kunst uit je eigen huis kent, van aan de muur en op de wc. Aan de tentoonstelling ZERO-0-NUL in het Haagse Gemeentemuseum in 1964 hielp hij als 6-jarige mee. 'Dat geknutsel hoorde er bij.'

De Tinguely-tentoonstelling in het Stedelijk in 1973 prikkelde Visser zelf ook 'iets' met kunst te gaan doen. Na een studie bouwkunde werkte hij in de decorbouw. Zo ontmoette hij de experimentele Amerikaanse theaterkunstenaar Robert Wilson en ging voor hem werken. Al gauw organiseerde hij tentoonstellingen voor Wilson en was daarin onverschrokken en overtuigend. Hij stuurde Wim Beeren, destijds directeur van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, simpelweg een brief om uit te leggen waarom Wilson een tentoonstelling moest krijgen. 'Ik kwam terecht in een circuit waarvoor ik niet bang was. Ik probeerde gewoon wat.'

Het werkte. Visser zag welke rol hem paste: die van bemiddelaar. 'Tussen het potlood van de kunstenaar en de spijker van het museum', zegt hij.

Na de intensieve samenwerking met Wilson, trok Visser eind vorige eeuw een poos op met theatermaker/kunstenaar Jan Fabre, totdat de liefde hem naar Düsseldorf lokte, waar hij in 2001 hoofd tentoonstellingen werd bij Museum Kunstpalast.

Zo kwam de man die in Zero was geboren bij toeval terecht in de geboorteplaats van Zero. In deze stad ontmoetten Otto Piene en Heinz Mack elkaar in de jaren vijftig op de kunstacademie, het klikte. In 1957 richtten ze de stroming Zero op, volgens Piene 'de zone van stilte en van pure mogelijkheden voor een nieuw begin'. Een begin vanaf nul dus. In 1960 sloot Günther Uecker zich bij hen aan. Na tentoonstellingen, happenings, performances en tijdschriften viel de stroming in 1967 uiteen en ging ieder zijn weg.

null Beeld Coll. Gemeentemuseum
Beeld Coll. Gemeentemuseum

Kunst voor iedereen

Niet lang nadat Visser was aangetreden bij Kunstpalast, hoorde hij dat het stadsbestuur geïnteresseerd was in een Zero-tentoonstelling. Visser ontdekte toen dat de kunst die hij had leren kennen als 'geknutsel' een bepaalde snaar raakte, ook bij jongere kunstenaars. Zijn kennis curator Daniel Birnbaum, directeur van het museum voor moderne kunst in Stockholm, raakte enthousiast. 'Hij wilde kunst van Piene laten zien aan Olafur Eliasson. Toen wist ik dat er een nieuwe generatie is die iets in Zero herkent.'

Wat precies, daar waagt Visser zich niet aan. In elk geval gebruikte Piene (1928-2014) licht als materiaal: hij prikte bijvoorbeeld gaatjes in vormen van aluminium (een kubus, een bol), plaatste daar lampen in en maakte zo ruimtevullende installaties die hij 'lichtballetten' noemde. Of hij nam een brandende kaars en trok zwarte roetsporen over een doek. Ook de Deens-IJslandse installatiekunstenaar Eliasson (1967) werkt met licht. Zijn beroemdste kunstwerk The Weather Project maakte hij in Londen, waar hij in Tate Modern een grote nepzon ophing (2003-2004). Visser realiseerde zich dat kennis van Zero helpt kunst van nu beter te begrijpen: 'Je kunt in Zero al conceptuele kunst herkennen en ook land art, stromingen die we meestal later plaatsen.'

Dus dook Visser er dieper in, met hulp van zijn oom en diens archief. In dezelfde tijd werd Peeters benaderd door het J. Paul Getty Center in Los Angeles. Het wilde zijn archief kopen, maar Visser raadde dat af. In 2005 bemachtigde het Getty Center wel het archief van de Düsseldorfse Galerie Schmela, de galerie waar Zero-kunst groot werd. Ook zonde, vond Visser.

Dus na de omvangrijke tentoonstelling ZERO International Avant-garde of the 50s and 60s in Museum Kunstpalast benaderde hij het stadsbestuur van Düsseldorf: hij wilde een stichting oprichten om Zero-kunst en -archieven te onderzoeken en te behouden. De Duitse kunstenaars zouden werken en hun archief schenken. Zo ontstond in 2008 de Zero Foundation, gelieerd aan Museum Kunstpalast. De waarde van kunst en archieven werd geschat op 9 miljoen euro en Düsseldorf zal de stichting 30 jaar lang met jaarlijks 300 duizend euro ondersteunen.

In datzelfde jaar werd Visser benaderd door Diana Wind, directeur van Stedelijk Museum Schiedam: kon de gloednieuwe stichting helpen een nulkunsttentoonstelling te organiseren? September 2011 opende in Schiedam Nul = 0. Het veroorzaakte een sneeuwbaleffect. In 2014 volgde een solotentoonstelling van Herman de Vries én maakten de curatoren van die tentoonstelling diens huidige presentatie in Venetië. De Vries heeft toegezegd zijn archief te schenken aan de Zero Foundation, of aan de Nulstichting die Visser binnenkort wil oprichten, want hij is nog lang niet klaar met Zero en nul.

Toch vindt Visser niet dat zijn Zero Foundation snel succes heeft gehad: 'Het kostte tien jaar om de tentoonstelling in het Guggenheim voor elkaar te krijgen.' Dat Visser nog steeds niet bang is voor een afwijzing hielp: 'Ik ben de naïviteit die ik had toen ik Beeren schreef niet kwijt.' Dus klopte hij gewoon aan bij Guggenheim-directeur Richard Armstrong, die interesse toonde. Toenmalig Stedelijk-directeur Ann Goldstein was minder makkelijk te overtuigen. 'Als ik haar zei dat land art en conceptuele kunst bij Zero begonnen, beledigde ik haar. Ze vond dat Amerikaanse uitvindingen. Gelukkig werkte Armstrongs enthousiasme aanstekelijk, zij kenden elkaar al.'

Zo begon in 2011 een driejarig traject, waarin de wetenschappelijk medewerkers van de Foundation samenwerkten met mensen van Guggenheim en Stedelijk om drie exposities in New York, Berlijn en Amsterdam te maken.

Al die exposities hebben de prijzen van Zero-kunst flink opgedreven. De tentoonstellingscatalogus is ook nuttig om de wildgroei aan zogenaamde Zero-kunstenaars tegen te gaan: 'Als je wilt weten of iemand Zero is omdat het kunstwerk dan een paar euro's meer waard is, kijk maar in deze Zero-bijbel.'

Het liefst heeft Visser dat deze kunst voor iedereen is. Hij straalt als hij vertelt over een publieksevenement in Martin Gropius Bau in Berlijn. Van 8 uur 's avonds tot 8 uur 's ochtends verbleven duizend bezoekers in het museum. Pratend, dansend, etend of slapend, tussen de kunst, performances, muziek, zang en dans. 'Het museale verdween.' Dat laatste is volgens de filosofie van Zero het grootste compliment dat je kunt maken.

Daarom is Vissers volgende droom ook geen Zero-museum, maar een 'Zero-huis'. Hij heeft een locatie op het oog, het voormalige atelier van Otto Piene in Düsseldorf. Hier wil hij de kunst van toen verbinden met het leven van nu. 'Je moet Zero drinken, Zero slapen, Zero leven', zegt hij.

Toch een beetje zoals hij dat in zijn ouderlijk huis gewend was.

Zero: Let Us Explore the Stars, Stedelijk Museum, Amsterdam, t/m 8/11. Herman de Vries, Biënnale van Venetië, t/m 22/11.

De geschiedenis van 0

1957 Heinz Mack en Otto Piene richten in Düsseldorf de kunststroming Zero op. Ze maken een tijdschrift en organiseren tentoonstellingen die slechts één avond duren.

1960 Günther Uecker sluit zich bij Mack en Piene aan.

1961 Galerie Schmela in Düsseldorf opent een Zero-expositie met een grote feestelijke Zero-demonstratie.

1961 Kunstenaars Armando, Jan Henderikse, Henk Peeters, Jan Schoonhoven en Herman de Vries richten de Nul-groep op.

1962 Stedelijk Museum Amsterdam toont de eerste Zero-tentoonstelling in Nederland: Nul.

1964 Gemeentemuseum Den Haag presenteert ZERO-0-NUL, een groepstentoonstelling van Mack, Piene, Uecker, Armando, Henk Peeters en Jan Schoonhoven.

1965 De tweede Zero-tentoonstelling in Stedelijk Museum Amsterdam (Nul 1965) is uitgebreider, ook de Japanse kunstenaarsgroep Gutai is nu op de expositie vertegenwoordigd.

1966 Zero maakt plannen voor een project op de pier bij Scheveningen: Zero op Zee. De manifestatie wordt afgeblazen vanwege het weer, geldgebrek en andere bezwaren.

1967 Zero valt uiteen, de kunstenaars gaan hun eigen weg.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden