Column
Mart Smeets, de kurk waar onze gezinnen van aten
Nader tot Mart Smeets
Mijn oma had de wasmachine, mijn moeder de pil. En ik heb uitzendinggemist, een verworvenheid die me in staat stelt om vanavond, met een nootje van de Duyvis, naar de uitzwaai-DWDD van Mart Smeets te kijken.
Mart is mij nabij. Ooit, toen ik nog galeislaaf was bij Uitgeverij L.J. Veen, heb ik een paar van zijn sportboeken geschreven. Nou ja, vooruit, hérschreven. Oké, oké, formeel heet dat 'redigeren', maar toch, beste mensen, er bestaat een moment waarop 'de rug van naam verandert', zoals Gerard Reve het jongenskontje treffend betitelde. (Volksschrijver Kluun wil Reve van de leeslijst. Ja, goed idee, laten we ook meteen wat Van Goghs in de fik steken.)
Mart was de kurk waarop onze uitgeverij dreef. Een champagnekurk, kun je wel zeggen, want hij was big. Qua omzet, dat voorop; zonder Mart verdween onze tent sowieso met belletjes naar de bodem van boekenland, maar ik bedoel nu vooral even: van lijf. Op televisie lijkt alles heel behapbaar. In het echt is Mart mastodontisch. Alleen al zijn hoofd, bijvoorbeeld, was groter dan Prince. Wat ook iets over Prince zegt, natuurlijk. (Gratis twee vliegen in één klap.)
Tegelijk was onze kurk een drukbezet man. Zijn sportboeken deed Mart 'erbij', vaak als hij in het vliegtuig zat, op weg naar Lance. Ik zat dan met ball & chain op kantoor, mijmerend over Mart in zijn 747 - dat is zo'n Boeing met een bult erop. Onder die bult zat Mart, logischerwijze, in een XXL-stoel met extra-extra beenruimte, laptop in zijn handpalm, even vlug leeglopend voor ons.
Maartje en ik maakten weleens grapjes over Mart. Marie-Anne niet, want die was eindverantwoordelijk. (Maartje = Maartje de Jong, mijn oogverblindende kamergenote van toen. Marie-Anne = Marie-Anne van Wijnen, uitgever van L.J Veen.)
Ondertussen snapte ik heel goed dat Mart geen tijd had voor stijl. Qua taal, bedoel ik. Ik heb het niet over pochetten. Ook niet over 'schijfjes' van Eric Clapton. Ik heb het over zinnen die lopen en over punten die je zou kunnen zetten - gewoon, omdat Mart het waard is. Ik heb het over dubbele doublures, over spookalinea's voor mistige kusten, over clichés binnen clichés binnen clichés, waardoor op zichzelf fraaie anakoloeten een soort dreadlocks worden die je alleen nog met zoutzuur of een vlammenwerper in de plooi kunt krijgen.
No probz. We hielden van Mart. Onze gezinnen aten van hem. En Mart heette niet Remco Campert, hè. De kurk kon weer andere dingen. We moesten ons Remco Campert per slot van rekening ook niet voorstellen met een microfoon op de Champs-Élysées. (Maar Remco Campert ging daar dan ook niet naartoe.)
Op een keer gingen we Marts greatest hits doen. Zijn beste pulp in één band. De kurk himself stond klemvast in de deurpost van mijn kantoortje. De Herengracht kraakte in zijn voegen. Maartje, hij en ik dachten na over een titel.
'Smeets compleet?' Mwah, vond Mart.
'Veel, meer, Smeets?' Nee, ook niet.
'De vette Smeets', riep ik, per ongeluk. Maartje lachte - best hard, eigenlijk.
Mart niet. Die liet zich niet kennen. 'Nee', zei hij, we doen De hele Smeets. Dat willen de mensen.' En tegen Maartje: 'Zou jij dat niet eens willen, lieverd, de hele Smeets?'