'Mannen zijn gemaakt om in de strijd te sterven'
Wie naar bed gaat in het huis van Skender, krijgt op zijn nachtkastje een kaars en een aansteker. De Serviërs sluiten de elektriciteit af voor ze aanvallen, legt hij uit....
Van onze verslaggever
Philippe Remarque
DRENICA
Zoals elke nacht weerklinken die avond door het donkere dal de salvo's van zware mitrailleurs en machinegeweren. In het dorpje van Skender, met koeien, hooibergen en een snelstromend beekje, is driekwart van de bewoners nog op de vlucht. Ze vrezen een herhaling van de vergeldingsactie in Prekaz, waarbij de Serviërs tientallen leden van de Jashari-clan hebben gedood. Een dorp verderop zijn zes mensen doodgeschoten door Servische sluipschutters.
's Nachts blijven alleen de mannen in het dorp. Je moet je huis nu eenmaal verdedigen, vinden ze. 'Mannen zijn toch gemaakt om in de strijd te sterven', zegt Skender. Maar ze zijn minder geschikt voor het bereiden van eten, de afwas, en het bijvullen van de kleine glaasjes thee. Dat doen drie jonge vrouwen uit de familieclan die nog geen kinderen hebben.
De rest van de eindeloze reeks familieleden is in veiligheid gebracht in een hogergelegen dorp. In de paniek van de eerste dagen na de Servische acties schuilden kinderen en moeders in een uitgegraven hol op de heuvel, waar nog steeds dekens klaarliggen voor als het nodig is.
Nu zitten ze behaaglijk rond de kachel bij alweer een familielid. Vijftien paar kinderoogjes staren ons nieuwsgierig aan. In een wiegje ligt een stevig ingepakte baby. In dit dorpje kunnen de Serviërs niet zo snel komen, omdat je er alleen over een pad heen kan. De vaders van de kinderen dragen meel en andere oorlogsvoorraad naar boven.
Als de duisternis valt, komt het overdag vrijwel uitgestorven dal tot leven. Onder een prachtige sterrenhemel dalen we met de jongemannen weer af naar Skenders dorp. Ze dragen slechts een oud jachtgeweer. De Albanezen staan regelmatig stil om te luisteren naar de schotenwisselingen, enkele kilometers verderop. Ze herkennen de plaats van het gevecht en het kaliber van de zware wapens.
De hemel wordt even opgelicht door rode en blauwe lichtkogels, waarmee de Servische Veiligheidstroepen proberen guerrillastrijders te vinden. Wat de regering in Belgrado ook beweert, het Kosovo Bevrijdingsleger (UCK) lijkt in deze vallei springlevend.
Volgens kenners heeft iedere familie in het gebied de plicht een zoon af te staan aan de guerrillabeweging. Maar ook Skender, die als kind in Duitsland woonde en nog steeds vloeiend Duits spreekt, doet buitengewoon geheimzinnig over het schimmige Bevrijdingsleger. Vragen over structuur en wapens van de UCK beantwoordt hij met een beleefd 'dat mag ik niet zeggen'.
De mannen worden loslippiger als we allen hebben gegeten van een grote ronde schaal en de vrouwen zijn rondgeracet met waskom en handdoek.
Ze laten trots een video-opname zien van een succesvolle actie tegen Servische pantserwagens en de begrafenis van de oorlogsslachtoffers. 'Er is geen weg meer terug', zegt Skender. Dan betreedt een norse buurman de kamer. Hij gedraagt zich als de lokale UCK-commandant, maar wil daar nauwelijks over praten. De jonge broers en neven van Skender springen op en kijken bewonderend naar hem.
De man vertelt dat de uitrusting van de UCK steeds beter wordt, maar laat doorschemeren dat de guerrillastrijders een groot gebrek aan zware wapens hebben. Hij heeft een voorkeur voor frasen als: 'We rusten niet voordat we de Serviërs tot Belgrado hebben teruggedrongen'.
Het Dreica-gebied met zijn sterke clanstructuur is al de hele eeuw in verzet tegen de Serviërs.
De dorpelingen vertellen met smaak over de heldendaden van weleer, en met verontwaardiging over de repressie van de laatste jaren. De Servische politie pest ze op alle manieren en pakt jongemannen op om ze te martelen.
Hoewel de rebellen de Albanese leider Rugova nog steeds waarderen, konden ze niet meer wachten tot diens geweldloze politiek eindelijk vruchten zou afwerpen. 'Wij willen ook geen oorlog, maar we moeten wel. We kunnen niet leven onder de Servische laars, en elke dag bang zijn', zegt Skender.
In zijn veel te warm gestookte huiskamer staat de hele dag een enorme televisie aan. Via de satellietschotel ('belangrijker dan brood') ontvangt de familie niet alleen Startrek, Superman en de Duitse reclame, maar ook het nieuws over de internationale diplomatie omtrent Kosovo. De mannen blijken van het kleinste detail op de hoogte.
'We wachten nu op de resultaten van de internationale onderhandelingen. Als de bijeenkomst van de Contactgroep op de 25ste geen echte druk op Milosevic oplevert, moeten we op onze eigen kracht vertrouwen. We zullen de Serviërs hier geen moment rust gunnen', zegt Skender.
De Albanezen bezitten volgens hem niet genoeg wapens om de Serviërs het gebied uit te drijven. Maar ze kunnen wel in kleine groepen toeslaan en snel verdwijnen. 'Het is dadelijk lente, dan komen er weer blaadjes aan de bomen en kun je hun wachtposten op vijftig meter naderen.'
Langs de rand van het dorp lopen de mannen in diensten van twee uur de wacht met een Joegoslavische kalasjnikov. Het is ver onder nul. 'De vroege ochtend is het gevaarlijkste moment', legt Skender uit. 'Als het licht wordt, kan het losbarsten.' Maar er gebeurt niets. De Servische Veiligheidstroepen graven zich in, zij hebben de strafacties onder internationale druk opgeschort.
Maar als de Serviërs zich niet terugtrekken, kunnen ze de onzichtbare vijand alleen bestrijden door diens dorpjes te verwoesten en vrouwen en kinderen te doden. Zou Skender, die aan het begin van de avond nog zijn zoontje op schoot had, niet liever onder de Servische laars leven dan dat over zich af te roepen? 'Leven onder de Serviërs is geen leven. De strijd is ons lot. Als ik niet vecht, moet mijn zoon het doen, dus kan ik het beter nu doen. Vrijheid wordt je niet gegeven, die moet je met bloed veroveren.'