Lokaal 202
Het was een donker lokaal, met zelfs in de winter de zonwering naar beneden. Er hing een gespannen sfeer, die extra werd benadrukt door een poster van de Bartholomeüsnacht. De tafeltjes stonden altijd in een soort soldatenmars kaarsrecht achter elkaar. Ik had medelijden met de tafeltjes. Eigenlijk had ik medelijden met de hele ruimte.
In de eerste klas betrad ik het desbetreffende lokaal 202 voor het eerst. Je rook dat het over was met je kinderjaren, het harde leven deed zijn intrede. Daar stond ze: een kleine, slanke vrouw met bruine krulletjes en een klein zwart brilletje, waar ze streng over heen keek. Vanaf dag één werd ons duidelijk gemaakt dat hard werken niet meer dan logisch was.
Wie niet hard werkte was een slappeling en kreeg bovendien een kruisje achter zijn naam. Ik was bang voor de kruisjes. Net zo bang als ik was voor haar. Dat ik twee koppen groter was, maakte niks uit. Dus ik deed wat ze zei; mijn leven bestond als een soort overlevingsstrategie alleen nog maar uit Franse woordjes.
In dezelfde periode werd mijn vader ziek. Dolgraag wilde ik greep op het leven krijgen. Ik wilde niet onderkennen dat het leven pure willekeur is. De Franse woorden en grammatica gaven mij houvast: er zat een zekere logica in en als je je best deed kreeg je er steeds meer greep op. Ook al maakte ze mij destijds hartstikke bang, ze zorgde wel voor afleiding van wat er thuis gebeurde. Haar kordate pasjes, strenge blik en het donkere angstaanjagende lokaal zou ik nooit vergeten. Het staat voor mij synoniem aan een moeilijke tijd.
Steeds vaker denk ik er aan om een half jaar naar Parijs te gaan om zo vloeiend Frans te leren spreken. Zal het zijn omdat ik onderbewust die periode af wil sluiten doordat ik dan écht greep zal krijgen op de Franse taal en wie weet het leven?