Leraren mopperen veel maar doen uiteindelijk wat er van ze gevraagd wordt
Leraren mopperen wel over de ene na de andere vernieuwing die Den Haag oplegt, maar uiteindelijk doen ze toch gewoon wat van hen wordt gevraagd. Waarom zijn ze niet weerbaarder?
De diagnose was betrekkelijk simpel: leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn slecht in rekenen. Ze raken de vaardigheden waarover ze aan het eind van de basisschool nog beschikken na verloop van tijd kwijt. De oplossing had ook simpel kunnen zijn. 'Op elke school hadden een paar leraren om tafel kunnen gaan zitten om te bespreken hoe ze het rekenen een beetje kunnen bijhouden', zegt Ton van Haperen, docent economie van het Rythovius College in Eersel (bij Eindhoven). 'In een half uur zouden we een heel eind zijn gekomen', meent Karin den Heijer, docent wiskunde aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam.
Dat was 2007, dat dat probleem met rekenen werd geconstateerd. Maar het half uurtje met leraren werd het niet. Wel: een commissie die het probleem nader analyseerde en de normen ('referentieniveaus') vaststelde waaraan de leerlingen zouden moeten voldoen. Daarop besloot de Tweede Kamer - tegen de zin van diezelfde commissie - in 2010 overhaast tot de invoering van een rekentoets die als onderdeel van het eindexamen zou moeten worden afgenomen.
Vervolgens werden rekentoetscommissies aan het werk gezet die op hun beurt het Cito, de Arnhemse toetsfabriek, voedden met hun aanbevelingen. Het Cito presenteerde een eerste proeve met 'wellicht juiste, maar ook psychometrisch complexe argumenten die voor de gemiddelde toehoorder volstrekt onbegrijpelijk zijn', aldus een van de geraadpleegde deskundigen.
'De beleidsmakers zijn niet geïnteresseerd in simpele oplossingen', weet Karin den Heijer inmiddels. 'Bij ingewikkelde oplossingen menen veel meer mensen belang te hebben.'
Die ingewikkelde oplossingen hebben met elkaar gemeen dat ze hun origine vinden buiten de school, ver van de plaats waar het probleem uiteindelijk moet worden opgelost.
Het had in de rede gelegen rekenen te integreren in wiskunde en andere vakken. Maar ook dat was kennelijk te simpel. Er werd een nieuw eindexamenvak - rekenen - geïntroduceerd dat leerlingen voorbereidt op een buitengewoon 'talige' toets waarvan het oorspronkelijke oogmerk nogal op de achtergrond is geraakt: bij verreweg de meeste opgaven mogen leerlingen gebruikmaken van hun rekenmachine terwijl het aanvankelijk nu juist de bedoeling was dat ze weer zouden leren hoofdrekenen.
Steunpunt
Te elfder ure moet nu alsnog een toets worden ontwikkeld die tegemoet komt aan de bezwaren, maar die ook weer niet zo moeilijk mag zijn dat onaanvaardbaar veel leerlingen erover struikelen. De roep om 'teaching to the test' - leerlingen klaarstomen voor de toets - zal moeilijk zijn te weerstaan. Zeker niet door huiswerkinstituten die nu al hun diensten aanbieden met de flitsende belofte: 'FF toets halen'.
De docenten krijgen dus een toets in de maag gesplitst waarom ze niet hadden gevraagd en waartegen ze vakinhoudelijke bezwaren hebben. Maar hier houdt het niet op. Omdat de toets buiten hen om is ontwikkeld, worden ze bijgestaan door 'externe deskundigen' van het Steunpunt Taal & Rekenen VO, 'een club die zijn bestaansrecht ontleent aan een onvolmaakte toets' - in de kenschets van Den Heijer.
'Dat steunpunt bestookt ons voortdurend met allerlei meldingen', zegt een andere docent. 'Maar als ik een vraag stel, verwijzen ze mij door naar allerlei adviesbureaus die ook meeliften met die rekentoets. Dat steunpunt steunt ons dus helemaal niet.' Voor Jan Jimkes, gepensioneerd conrector van het Utrechtse St. Bonifatiuscollege, behoort zo'n steunpunt 'tot het circus dat altijd met elke onderwijsinnovatie meereist'. Voor Den Heijer getuigt het Steunpunt Taal & Rekenen VO van dedain voor het onderwijs. 'Waarom zou een gekwalificeerde leraar door externe deskundigen ondersteund moeten worden?'
Miskenning
Dan te bedenken dat de rekentoets een betrekkelijk overzichtelijke innovatie is in vergelijking met de stelselwijzigingen - basisvorming, Tweede Fase/Studiehuis - die het onderwijs eerder over zich heen kreeg. Evengoed draagt hij bij aan het gevoel van miskenning dat sterk onder docenten leeft. 'Niemand begrijpt hoe het zo met die rekentoets gelopen is', zegt de Haarlemse wiskundedocent Ton Reijman. 'Het is een raadsel', zegt Den Heijer. 'Al herken ik er wel de hand van het Cito in.'
Volgens Reijman is een klimaat van wantrouwen tegenover het onderwijs ontstaan. Het mislukken van de grote onderwijshervormingen in de jaren negentig werd stilzwijgend toegeschreven aan onwillige of onkundige docenten. En de politiek, de aanstichter van het onheil? Die gaat vrijuit. 'Ze stort fundamentele veranderingen uit over het onderwijs en volstaat ten slotte met de vaststelling dat het is mislukt. Dat kán toch niet? Dat getuigt toch van een volledig gemis aan zelfreflectie?'
De onuitroeibare behoefte om het onderwijs op de schop te nemen, hangt wellicht samen met het feit dat iedere politicus ervaringsdeskundige meent te zijn op dit terrein. 'Voor veel bewindslieden zijn de belevenissen van de eigen kinderen op school het uitgangspunt van beleid', meent Van Haperen. Volgens Reijman denken veel politici: 'Als wij ons niet met het onderwijs bemoeien, kakt de boel daar volledig in.'
En dat engagement is niet altijd positief. Zo verdedigde het Kamerlid Ton Elias (VVD) de afschaffing van de Bapo - de arbeidsduurvermindering voor ouder personeel - met het argument dat deze regeling docenten in staat zou stellen 'om te vissen op kosten van de belastingbetaler'. Diep gekrenkt voelde Reijman zich door deze karikatuur. Net als door de verplichting voor leraren om schriftelijk te verklaren dat zij zich aan het eindexamenreglement zullen houden. 'Je moet, met andere woorden, beloven dat je je werk goed zult doen. Nou zeg!'
'Wij, leraren, strompelen van de ene nederlaag naar de andere', zegt Van Haperen. 'De middenschool van Jos van Kemenade, minister van Onderwijs in het kabinet-Den Uyl, is de laatste innovatie die het werkveld heeft kunnen tegenhouden. Sindsdien hebben we het stelselmatig afgelegd tegen de externe deskundigen. Het onderwijs is gaan lijken op een tennismatch waarbij de umpire bepaalt hoe de spelers hun racket moeten hanteren. De umpire is de reus, de speler de kabouter.'
Vermaning
In 2008 zei de parlementaire onderzoekscommissie-Dijsselbloem, in iets andere bewoordingen, hetzelfde: de politiek was te veel in het domein van de leraar getreden. De grote onderwijshervormingen van de jaren negentig hadden meer in een politieke dan in een onderwijskundige behoefte voorzien. De commissie drong aan op herstel van de oude verhoudingen, waarbij de politiek zich beperkt tot het scheppen van randvoorwaarden waarbinnen de scholen hun werk moeten doen.
Die vermaning heeft tot dusverre niet tot een gedragsverandering van de overheid geleid, stelde de Onderwijsraad twee weken geleden vast. Nog altijd komt ze met maatregelen die niet 'Dijsselbloem-proof' zijn. Nog altijd negeert ze de wensen en voorkeuren van onderwijsgevenden. 'Zoek naar nieuwe vormen van representatie', riep Geert ten Dam, voorzitter van de Onderwijsraad, de politiek op bij de aanbieding van zijn rapport. 'Ga niet op zoek naar mensen die jouw opvattingen delen, maar ga op zoek naar tegenspraak. Waardéér tegenspraak.'
De vraag is of het onderwijs ook in staat is die tegenspraak te bieden. Het personeel heeft de afgelopen twintig jaar weliswaar aanhoudend gemopperd over de vernieuwingsdrang van de politiek en heeft ertegen geprotesteerd op het Malieveld of in een van de Jaarbeurshallen, maar uiteindelijk heeft het zich altijd gevoegd naar de wensen van de broodheer. 'Uit loyaliteit', wordt dan gezegd. Of 'omdat we de kinderen toch niet aan hun lot kunnen overlaten'.
Natuurlijk is deze dienstbaarheid niet de hele verklaring voor de malaise in de sector. Jan Jimkes, die door de commissie-Dijsselbloem is gehoord, wijst op het grote aantal 'stuurlui dat in het onderwijs aan wal, dus niet voor de klas, staat'. Rectoren, bestuurders en medewerkers van bestuurbureaus (die bestuurlijke ondersteuning bieden). De Onderwijsinspectie en het College voor Toetsen en Examens, talrijke adviesbureaus en educatieve diensten, uitgeverijen, onderwijssteunpunten, onderwijsfaculteiten en hogescholen en universiteiten en - last but not least - het Cito. 'De sector is gedesintegreerd', zegt Ton van Haperen. 'Leraren, bestuurders, onderzoekers en politici praten over elkaar. Niet met elkaar.'
Er is het geld. 'Geld heeft het onderwijs gecorrumpeerd', zegt Van Haperen. 'Je kreeg geld als je meedeed aan de Tweede Fase en je krijgt geld als je meedoet met die zogenoemde excellente programma's. Alles in het onderwijs beweegt op basis van geld. Niet op basis van de praktijkkennis van de docent.'
Autonomie
'In de beslotenheid van je eigen klaslokaal geniet je nog veel vrijheid', zegt Van Haperen. Den Heijer zegt: 'Er zijn scholen waar de docent is gereduceerd tot begeleider. Dat is op mijn school niet aan de orde. Wij genieten een autonomie die ons in staat stelt om van het vak te genieten.' Ton Reijman voelt zich, vier jaar voor zijn pensionering, nog steeds vrijwel dagelijks een rijk man. Zeker: het onderwijs heeft veel aanslagen te verduren gehad, maar uiteindelijk is het net een amoebe, zegt Reijman. 'Het verandert steeds van vorm maar blijft in de kern toch hetzelfde.'
Maar niemand ontkent de gedaalde status van de leraren en zijzelf gaan niet vrijuit, zegt ook Van Haperen. 'Veel mensen hebben een hekel aan ons. Ze respecteren ons werk, maar ze hebben de beroepsgroep niet erg hoog zitten. Daaraan hebben we zelf bijgedragen door te klagen over de verkeerde dingen. We kwamen pas in het geweer tegen het passend onderwijs, met een staking van een halve middag, toen daardoor banen verloren dreigden te gaan. En met verhalen over de werkdruk krijg je de mensen ook niet mee. 'Ik werk ook hard', zeggen ze dan. We moeten laten zien dat die werkdruk onderdeel is van een veel groter, complexer probleem: dat de leraar uitvoerder is van elders bedachte concepten. Als we dat eens zouden inzien, hoefden we helemaal niet naar dat stomme Finland te verwijzen als voorbeeld van hoe het wel moet.'
Tweederangsfiguur
De tanende beroepstrots is symptoom van de malaise in het onderwijs, zegt Jan Jimkes, maar óók oorzaak. 'In de loop der jaren is het niveau van de docent over de hele linie gedaald. De assertiviteit van het onderwijs heeft daar onder te lijden gehad. Er zijn minder baasjes, minder kritische geesten dan vroeger. De docent van nu is bovenal coöperatief, ook als hij dat beter niet kan zijn. En steeds vaker is de meerderheid van de leerlingen slimmer dan de docent. Op den duur is dat geen houdbare ontwikkeling.' Jan Siebelink zei bij zijn afscheid als docent Frans aan het Edese Marnix College in 2003 al: 'De leraar is een tweederangsfiguur geworden. Niet langer worden hoge eisen van vakmanschap aan hem gesteld. Hij doceert niet meer, hij is leerpartner.'
En een slechtere leraar is dus vaker een makke leraar.
Jimkes brengt het niveauverlies in verband met 'de grote weeffout van het Nederlands onderwijs': de lage drempel van de pabo, de lerarenopleiding voor het basisonderwijs. Studenten die geen wiskunde in hun eindexamenpakket hebben, zullen als docent op de basisschool nooit voldoende boven de stof staan om goed rekenonderwijs te kunnen geven. 'Studenten die naar de pabo gaan, kunnen niet rekenen en studenten die kunnen rekenen, gaan niet naar de pabo.'
Op de pabo draait het om 'kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische relatie'. Ex-journalist Mark van der Werf deed in zijn boek Meester Mark draait door verslag van zijn onthutsende ervaringen als 'hij-instromer' in het basisonderwijs. 'Van elk gesprekje met een ouder dat 'goedemorgen' oversteeg, moest een verslag worden gemaakt.' En: 'Je kunt een vis kleien die van ellende uit elkaar dondert. Maar als je er twee A4'tjes bij schrijft waarin je stelt dat je er veel van hebt geleerd, nu anders tegen het fenomeen kleien aankijkt en zeker met de kinderen een vis gaat maken, krijg je een zeven. Een zeven!'