Kouwenaar maakt woorden sterk als steen
Vallende stilte, is dat een stilte die invalt, een zwijgen dat intreedt, of gaat het om een stilte die, na langdurig geheerst te hebben, ten val komt?...
Ter gelegenheid van zijn 85ste verjaardag stelde Gerrit Kouwenaar onder de titel Vallende stilte een bloemlezing uit eigen werk samen, de vrucht van zestig jaar schrijven, dat in toenemende mate bepaald werd door existentiële paradoxen.
‘Het wemelt stilstand’, zegt de dichter, die meende dat doodmaken van alle maken wel het volmaakste is, en in wiens idioom een woord als ‘onteigenen’, overeenkomstig de twee betekenissen van het voorvoegsel ‘-ont’ (denk aan ‘ontdoen’ en ‘ontstaan’), zowel verwijst naar verlies als naar vereenzelviging. Als geen ander heeft Kouwenaar gepoogd wereld en taal te laten samenvallen in gedichten die de onmogelijkheid van die poging telkens opnieuw laten zien.
Aan de hand van deze bloemlezing, waarin het zwaartepunt is komen te liggen op de laatste twintig jaar, kan men Kouwenaars ontwikkeling volgen van zoekende, politiek geëngageerde Vijftiger naar koel en zakelijk opererende taaltheoreticus in de jaren zestig en zeventig, die in het decennium daarna zijn klassieke, welluidende vorm vindt en sinds Een geur van verbrande veren (1991) is uitgegroeid tot een van de meest lyrische dichters van ons taalgebied.
In Vallende stilte staat niet één slecht gedicht, het overgrote deel van de bundel is van een niveau waarvoor men niet anders dan het diepste ontzag kan hebben. Dit kan het dus opleveren wanneer je je leven wijdt aan het formuleren van wat zich niet in taal laat vangen.
Wat moet men citeren uit een boek dat louter sterke strofen bevat? Misschien behelzen deze drie regels de kern van het gehele oeuvre: Hoe besterft men de tijd, erft men/ het steenrijk gedicht, de nachtegaal slaat/ met stalen nagels de taal dicht
Dood opleggen aan tijd, woorden zo sterk maken als steen, de taal begraven in nachtelijk zingen. Steeds weer ‘waait stof in de klok’, maar Kouwenaars werk zal beklijven.
Piet Gerbrandy