Kleine geschiedenis van Suriname

EEN JAAR voor de afschaffing van de slavernij in Suriname (1863) maakte het Nederlandse koloniaal bestuur zich ernstig zorgen over de toekomst....

JEROEN TROMMELEN

De weglopers konden in de zeventiende en begin achttiende eeuw nog worden aangepakt via 'bospatrouilles'; mensenjachten waarin ze werden opgejaagd, vermoord en van hun rechterhand ontdaan voor de daarop gezette premie. Dorpen werden afgebrand en kostgronden vernield, alles in de verwachting dat hongersnood de weglopers zou doen terugkeren en toekomstige vluchters zou afschrikken. Het was 'politionele actie' in zuivere vorm.

Rond 1863 waren in Den Haag echter de eerste tekenen van koloniaal schuldgevoel zichtbaar. De Max Havelaar van Multatuli verscheen in 1860. Sinds 1848 was Nederland een parlementaire democratie. De minister van Koloniën moest aan de Kamer verantwoording afleggen, en die Kamer was liberaal. Liberalen wilden niet dat er op inlanders werd geschoten. Het was de tijd van de ethische politiek. Op bospatrouilles in Suriname rustte in liberale Haagse kringen een licht taboe. Besloten was al dat de afschaffing van de slavernij in Suriname gepaard zou gaan met amnestie voor alle vluchters - niet in de laatste plaats om arbeidskracht terug te lokken. Het afknallen van negers kon in die omstandigheid moeilijk worden getolereerd. Maar ook de belangen van de plantage-eigenaren moesten worden beschermd.

Nederland wist weer eens niet goed raad met Suriname. En zo kon het gebeuren dat de minister van Koloniën de gouverneur van Suriname toestemming gaf voor een ongebruikelijk infrastructureel project. Een, volgens de gouverneur, 'blijvende' oplossing voor het weglopersprobleem: de aanleg van een communicatiepad tussen de Surinamerivier en de Commewijnerivier.

Het pad zou het deel van het oerwoud ontsluiten waarin gevluchte slaven hun heenkomen hadden gezocht. Geen pad voor nieuwe bospatrouilles, alleen voor iets dat erop léék. Een pad dat toekomstige weglopers zou ontmoedigen en waarlangs - mooi meegenomen - de reeds gevluchte slaven het goede nieuws van de amnestie zou kunnen worden gebracht.

In het licht van de latere geschiedenis kan worden gezegd dat het in zijn tweeslachtigheid, twijfelachtigheid en naïviteit een typisch Nederlands project in Suriname was. Het plan werd uitgevoerd, maar de Nederlandse expeditie die op 3 en 9 november 1862 via het communicatiepad het bos in trok, mislukte op jammerlijke wijze.

De soldaten droegen geweren die niet waren geladen. Bij het eerste vijandelijke schot namen lastdragers en gidsende indianen de benen. De kogels en kanonnen die uiteindelijk wel werden ingezet, troffen kennelijk geen doel. De expeditie was het treurig slot van tweehonderd jaar strijd tegen de bosnegers (marrons) in Suriname.

De Utrechtse cultureel antropoloog Wim Hoogbergen vertelt het verhaal van 'de laatste bospatrouille' in Het kamp van Broos en Kaliko, dat de geschiedenis van voornamelijk één Surinaamse familie tot onderwerp heeft. De voorvaderen van deze familie Landveld waren de negers Broos en Kaliko, die tegen de patrouille succesvol verzet hadden geboden.

Het wegloperskamp waarin Broos en Kaliko huisden, was aanvankelijk gelegen in het moeras, maar na de afschaffing van de slavernij vestigde de groep zich op Roorak, een verlaten plantage aan de Surinamerivier. In de jaren twintig werd daar bauxiet ontdekt en met een gulle verhuispremie verhuisden de families Landveld en Babel naar Paramaribo, waar ze nog steeds wonen.

Hun verhaal is de geschiedenis van Suriname in het klein. Te meer ook omdat de nazaten van de Landvelds nu dat neefje hebben, zoon van de creoolse tante Dien, die een kind baarde van een volbloed Chinees. Hij heet Desi Bouterse.

Landveld-dochter Dien Blokland is een enthousiaste activiste van de politieke partij NDP van Bouterse. Ze trekt de historische lijn met graagte door - zeker achteraf. Toen ze in 1980 van de coup van Bouterse hoorde, was haar eerste reactie: 'Dat het onze geschiedenis was die terugkeerde. De geschiedenis van vroeger, van Broos en Kaliko. Dat moest eens gebeuren. Dat koloniale gedoe moest toch eens ophouden.' Aldus Dien, in 1994.

Hoogbergen geldt als een groot kenner van de geschiedenis van Surinaamse bosnegers. Hij schreef er twee dozijn artikelen en boeken over en kent de valkuilen van de mondelinge geschiedschrijving als weinig anderen. De lotgevallen van Broos en Kaliko zoals ze nu door hun Landveld-nazaten worden verteld, zijn 'epische verdichtingen' en sporen ook volgens Hoogbergen vaak niet met archiefgegevens.

Niettemin heeft hij geprobeerd het materiaal uit beide bronnen gelijkwaardig te behandelen. Voor wie de geschiedenis beschouwt als een verzameling verhalen, is het geen bezwaar. Wie feiten en waarheid zoekt, zal een echt geschiedenisboek moeten aanschaffen, maar zal daarin de zinsneden moeten missen waarin de opdrachtgever van die mislukte, laatste bospatrouille achteraf aan Broos vraagt 'waarom hij toch de blanken, die met vreedzame bedoelingen kwamen, had aangevallen'.

'Broos verklaarde dat hij het voorgevallene betreurde, maar dat de schuld niet bij hem, maar bij de bakra's had gelegen. Hij wist helemaal niet dat ze ongewapend waren. Dat had men hem dan wel van tevoren mogen vertellen. Hij had trouwens gezien dat de blanken wel degelijk met geweren en messen waren bewapend.

'Hoe kon hij weten dat die geweren niet geladen waren? Als de bakra's met hem in verbinding wilden komen, hadden ze witte en zwarte vlaggetjes moeten ophangen op een plek aan de rivier. In geval de witte naar de rivier en de zwarte naar het bos gericht waren, dan zouden de bosnegers zeker contact met de bakra's hebben gezocht.'

Te laat, alles te laat.

Jeroen Trommelen

Wim Hoogbergen: Het kamp van Broos en Kaliko.

Prometheus; ¿ 34,90.

ISBN 90 5333 448 3.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden