Interview
Karina Schaapman: ‘Mijn ideale wereld was in één klap weg’
Haar Muizenhuis werd weggezet als fröbelwerk, maar is inmiddels een internationaal opererend miljoenenbedrijf. In haar kinderboeken en miniatuurdecors verwerkt Karina Schaapman alles wat ze in haar leven heeft meegemaakt. En dat is nogal wat.
Karina Schaapman, helemaal aan het eind van het gesprek: ‘Soms denk ik: als mensen mijn verhaal horen, zouden ze dan nog wel zin hebben in een boek over het Muizenhuis? Zouden ze dan nog enig vertrouwen hebben in zo’n boek? Weet je wel?’
Waarom niet?
‘Nou, omdat die boeken helemaal niet zwaar zijn. Maar mijn leven, alles wat aan het Muizenhuis ten grondslag ligt, is wél zwaar. Zonder dat leven had ik het niet kunnen maken. En toch vraag ik me af: werken die dingen elkaar niet tegen?’
Schaapman (62), zoals altijd gekleed in een zwart Adidas-trainingspak (ze heeft er meerdere en kleding interesseert haar verder niet), geeft een rondleiding door haar atelier in Amsterdam, het atelier dat voorheen toebehoorde aan haar man, kunstenaar Eli Content. Hij overleed in mei, na een slepende ziekte.
Hier bouwt Schaapman – ze heet officieel Karina Content, maar gebruikt Schaapman, de achternaam van haar eerste echtgenoot, nog steeds als auteursnaam – aan decors voor haar kinderboekenserie Het Muizenhuis. Het eerste boek verscheen in 2011, en deze week verschijnt een nieuw deel, waarin de muizen Kerstmis vieren. Eerst is er het verhaal, daarna visualiseert Schaapman daar een decor bij dat voor het boek gefotografeerd zal worden, en vervolgens begint het bouwen, met afvalmateriaal: luciferdoosjes, ijscostokjes, knopen, kralen, oude kettingen en sinaasappeldozen.
‘Alles wat haar hoofd bedenkt, kunnen haar handen maken’, zegt haar dochter Manita, een van haar vier kinderen uit haar eerste huwelijk, die alle vier in 2015 hun banen opzegden om zich fulltime te wijden aan het internationaal opererende miljoenenbedrijf dat het Muizenhuis (The Mouse Mansion Company BV) inmiddels is. De boeken werden vertaald in 27 talen en uitgegeven in 33 landen. Er is een YouTube-kanaal, een website en een winkel annex minimuseum in de Amsterdamse Jordaan, waar decors uit de boeken staan uitgestald en je naast boeken ook knuffels, puzzels en knutselsets kunt kopen – wereldwijd bouwen inmiddels honderdduizenden lezers aan een eigen Muizenhuis. Er wordt gewerkt aan een internationale televisieproductie.
Voor Schaapman zelf zijn de dagelijkse bezigheden in die jaren nauwelijks veranderd – ze bouwt, van ’s ochtends half 9 tot ’s avonds half 12. Ze bouwde een haven, grachtenpanden, ze bouwde een achtbaan, een theater, een circus, een museum, werkplaatsen en vele, vele kamertjes. Alle muizen in de boeken naait ze zelf, en hun truitjes zijn, met mini-breipennen, zelf gebreid.
Het 3 meter hoge Muizenhuis, waar het in 2008 mee begon en dat door Schaapman thuis werd gebouwd, staat nu in het atelier. Het is, nadat het jarenlang in de Amsterdamse openbare bibliotheek heeft gestaan, aan renovatie toe. Sommige balken, van papier-maché, zijn gebroken, sommige stoffen zijn aangevreten door motten. ‘Toen ik begon, dacht ik niet na over hoe ik dat gigantische bouwwerk ooit mijn woning uit moest krijgen, ik ging gewoon door. Uiteindelijk moest de voordeur eruit, en het Muizenhuis kon in tweeën. Zo paste het op de millimeter, maar dat was puur geluk.’
Een andere hoek van het atelier is haar ‘ruige hoekje’. Hier werkt ze aan een ‘gruwelijke’ graphic novel met marionetten in de hoofdrol, waarvoor ze zichzelf houtbewerken heeft aangeleerd. Er hangt een metershoge foto van Eli Content, naakt, in een vergevorderd stadium van zijn ziekte, behangen met slangen en zakken, beplakt met morfinepleisters. Als gevolg van een bestralingskuur van tientallen jaren eerder stierf keelweefsel af. Hij kon de laatste jaren niet eten, drinken, slikken en ademen.
‘Die foto ben ik aan het beschilderen, alle slangen krijgen een felle kleur, en de achtergrond ook. Ongelooflijk toch, hoe krachtig die foto is? Ik moest Eli altijd staand wassen, want met al die slangen kon hij niet douchen. Hij was bang om water in zijn tracheostoma te krijgen, het ding waar hij door ademde. Dus ik zette hem neer en waste hem met een washand. Hij heeft een kartonnen spuugbakje in zijn handen, want Eli kon niet slikken, elke druppel speeksel moest in dat bakje. Nou, hij stond daar zo, met die slangen, met dat bakje, zijn armen wijd, en ik zei: je lijkt een gekruisigde kunstenaar, laat me een foto van je maken. Dat werd deze foto.’
Even verderop, in een bench, ligt de vier maanden oude labradorpup van Schaapman, haar ‘troosthond’ Daisy. ‘Ze is heel lief en zoet. Een schatje. Zonder hond gaat het niet, hoor, mijn god.’
Hoe hebben Eli en jij elkaar ontmoet?
‘Ik kende hem van het schoolplein, maar ik wist niet wie hij was of wat hij deed. En toen zag ik hem een keer op een bankje voor café De Pels, en hij vroeg of ik een kop koffie wilde. Ik zei ja.’
Schaapman begint te giechelen. ‘We raakten aan de praat en het was gewoon écht klatsboembang. Dan heb je een groot probleem, want hij had een relatie en ik had een relatie. Ik was zó zenuwachtig, daarna, ik was gewoon verliefd. Een paar dagen later kwam ik langs op zijn atelier en ging hij me al zijn kunst laten zien, kunst waar ik niks van begreep. Ik knikte maar van ja. Het klikte tussen ons gewoon zo enorm, we wilden niets liever dan bij elkaar zijn. Maar ja, we moesten allebei eerst nog een scheiding door. Ik was 26 jaar met mijn man, we hadden vier kinderen samen, de jongste was 13. De laatste acht jaar leefden we als broertje en zusje en ik sliep altijd op de bank. Maar ruzie was er niet, en dus ook geen reden om uit elkaar te gaan. Toen Eli ten tonele kwam, was die reden er wel. Mijn man begreep het, hij vond het wel logisch. De scheiding verliep redelijk vloeiend, al is het voor kinderen nooit leuk. Ze hebben Eli gelukkig snel kunnen omarmen. En Peter, mijn ex-man, raakte zelfs bevriend met Eli. Die gingen heel vaak koffiedrinken. Peter is ook getuige geweest op ons huwelijk.’
Even de hond terechtwijzen, die een een zak plantenaarde probeert open te scheuren (‘Zeg, wat gaan we doen?’). ‘Nou, en toen kregen we ook nog te maken met een heleboel tegenwerking van de omgeving. Een aantal van Eli’s vrienden, die zagen het niet zitten. Veel kunstenaars bleken nogal bekrompen geesten te zijn. Maar we waren niet stuk te krijgen. We waren een enorm klef stel, hebben in die achttien jaar nooit ruzie gehad. Iedereen vond dat heel ongezond, maar het ging vanzelf. We genoten gewoon van elkaar.’
Hij schreef je elke dag een liefdesbrief.
‘Ja. Dat begon altijd met een gedicht voor mij. Soms waren de brieven meterslang, de blaadjes aan elkaar geplakt. En dan ook nog een kaft, met aan de achterkant altijd een hart met een pijl en mijn naam, en aan de voorkant een kunstwerk, geschilderd of geplakt. Het was zóveel, ik had serieus niet eens tijd om alles te lezen. Hij was wat dat betreft net als ik, hij had ook dat manische, in het kwadraat. Doen, doen, doen, schrijven, schrijven, schrijven. Stond-ie daar: ‘Kaatje, ik heb weer een brief.’’
Tot hij ziek wordt gaat ze bijna dagelijks met Eli naar het Waterlooplein, op zoek naar spullen om te gebruiken. ‘Eli vond ooit een tas met stukjes leer, daar heb ik toen een leerwerkplaats en een tassenwinkel van gemaakt.’ De decors voor de laatste twee boeken – waaronder een Muizenhuis-versie van het Waterlooplein – maakt Schaapman naast zijn bed.
‘Hij was drie jaar ziek, de laatste twee jaar was het heel intensief. Elke tweeënhalf uur ging de wekker, dag en nacht, en dan moest er weer van alles gebeuren. Ik deed alles zelf, zonder hulp, want we wilden niet elke keer een andere zorgverlener aan zijn bed. Die komen elke keer weer met babbels, terwijl wij in onze woonkamer, waar ook Eli’s bed stond, decors en kunst zaten te maken. ‘O, leuk, het Muizenhuis!’ Daar word je moe van. We wilden onze eigen sfeer behouden. Vervolgens kwam corona, en dat mocht Eli natuurlijk niet oplopen. Op een gegeven moment kregen we een antivaxer van de wijkverpleging over de vloer, toen was het wel bekeken. Ik heb zelf alle medische handelingen geleerd. En tussendoor werkte ik van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Hij trouwens ook, want hij heeft in de laatste jaren nog van alles gemaakt. We zaten samen in een soort hol, vol decors en kunst. Door corona gingen we allebei twee jaar niet naar buiten.’
En als Schaapman zegt ‘niet naar buiten’, bedoelt ze: echt niet naar buiten, ook niet voor een frisse neus, of voor boodschappen. Ze hebben geen tuin. Alles laten ze bezorgen, de kinderen en kleinkinderen zien ze alleen door een dicht raam. ‘Ik was als de dood dat mij iets zou overkomen, want dan zou ik hem niet meer kunnen verzorgen. Het was ontzettend eng.’
Lang is Eli Content alleen maar bezig met beter worden, tot blijkt dat dat niet meer zal lukken. Hij kan steeds minder. ‘Maar toch was er nog steeds voldoende de moeite waard. Toen voor het eerst ter sprake kwam dat hij niet meer zou kunnen eten en drinken, zei hij dat het voor hem dan niet meer zou hoeven. Maar toen het echt gebeurde, had hij een enorme levenslust. Hij heeft twee jaar niet kunnen eten en drinken en het was totaal geen probleem. Hij ging werken van karton maken, daarvoor schilderde hij op doek. Dus ook creatief ontwikkelde hij zich nog.’ Over die laatste periode maakte Schaapman het in mei verschenen boek Lust for Life + more.
‘Pas de laatste twee maanden voor zijn dood werd hij down. Verdriet, diep verdriet. Ik dacht dat het uitputting was, maar het bleek verdriet te zijn om zijn doodgeboren kindje, en om de oorlog – die was er iedere dag hoor, iedere dag in die achttien jaar was die oorlog bij ons in huis. Eli is geboren in 1943, op de vlucht. Zijn hele familie, behalve zijn ouders, is vermoord. Eli had elke week zware infecties, veel pijn, maar hij wilde geen euthanasie, want dat zou een knieval zijn voor de nazi’s. Dat gevoel had hij. Zijn familie was uitgemoord, dus hij moest en zou het tot het einde vol maken. Heftig hè, dat je dat jezelf oplegt. Mijn dochter Manita zei toen, heel wijs: maar Eli, lieverd, je houdt juist de regie in handen, het is juist géén knieval. Toen is er bij hem een kwartje gevallen, gelukkig. Toen moest het, en snel. We hebben ervoor gekozen om het met z’n tweeën te doen. We lagen met onze wangen tegen elkaar aan, met muziek van Miles Davis op, ik voelde zijn tranen en mijn tranen, hoorde twee zuchtjes, en toen was het gebeurd.’
Zowel Eli’s geschiedenis als die van haarzelf verwerkt Schaapman in het Muizenhuis. ‘Ik bouwde de ruimte waar hij als klein kind logeerde, bij de voddenboer, waar zijn liefde voor kunst is begonnen. Zijn moeder verkocht rookworsten bij de Hema en zijn vader werkte voor de oorlog als vleesvertegenwoordiger bij de firma Zwanenberg. In de slagerij in het Muizenhuis hangt een postertje van die firma. Er is een joods-orthodoxe familie in het Muizenhuis, die sabbat viert. Je hoeft het als lezer allemaal niet te weten, maar voor mij is het een basis om op te kunnen bouwen. Het Muizenhuis is eigenlijk een grote autobiografische schets.’
Wat was het allereerste dat je maakte?
‘Dat was dit dekentje.’ Schaapman pakt een quilt uit het Muizenhuis, schaal 1:12. ‘Hiermee ben ik begonnen, om te kijken of het kleine me lukte. Eigenlijk ligt dat kleine me helemaal niet. Ik was gewend om groot te werken, ik maakte beelden van afvalmateriaal, vaak expliciet, gebaseerd op eigen dagboekfragmenten.’ Ze haalt een album tevoorschijn met ingeplakte foto’s van die beelden, levensgrote naakten, gemaakt van stof. ‘Heftige beelden, die ik nooit aan iemand liet zien. Ik heb héél veel gemaakt wat niet bekeken hoefde te worden.’
Wat deed je er dan mee?
‘Alles lag thuis in onze woonkamer, en als het te vol werd, vernietigde ik ze. Gewoon, ik sodemieterde ze in de vuilnisbak. Soms maakte ik er foto’s van, vaak ook niet. Ik wist helemaal niks van de kunstwereld voor ik Eli ontmoette. Ik was 44 en nog nooit in een museum geweest, ik wist niet dat het voor kunstenaars belangrijk is om te exposeren. Dat had ik zelf totaal niet, het ging mij om het maakproces, dat was voor mij een essentiële levensbehoefte.’
Ze bladert verder door het album. ‘Kijk, hier zie je een stukje van het begin van het Muizenhuis. Het ging elkaar bijten, die werelden, ze waren niet meer te verenigen. Ik wilde me, toen ik met het Muizenhuis begon, eindelijk eens met de zachte kanten van het leven bezighouden. Een veilige, warme wereld scheppen.’
Waarom wilde je een kinderboekenserie maken?
‘Omdat ik zelf als kind heb ervaren hoe belangrijk een boek kan zijn. Ik had één boek, Het Muizenboek van Clinge Doorenbos. Wij waren arm, en er waren periodes dat ik honger had. De laatste pagina van dat boek, waarop de moedermuis met een schaal vla met bessen in haar armen staat, gaf mij hoop, ik laafde mij daaraan. Met mijn eigen kinderboekenserie wilde ik datzelfde gevoel oproepen, een wereld scheppen waarin kinderen kunnen verdwijnen, ook als hun eigen wereld misschien even niet zo fijn is. Een andere drijvende kracht is de discriminatie die mijn Indische moeder en ik meemaakten in Leiden. Het Muizenhuis moest zorgzaam zijn, een omgeving waar uitsluiting niet bestaat. Waar het er bij de buren anders aan toegaat, maar dat geen bedreiging is. In het Muizenhuis bestaan allerlei samenlevingsvormen: twee vaders, twee moeders, er zijn veel nieuwkomers, er is een muisje in een rolstoel. Ik wil dat mijn boeken inclusief zijn, zonder dat ik dat ooit expliciet benoem. Het moet niet prekerig worden.’
De hoofdfiguren heeft ze meteen in haar hoofd: Sam en Julia. ‘Als kind had ik een enorm verlangen naar een grote familie, dus kreeg Sam een grote familie, met intellectuele ouders. Het huis van Julia is piepklein, een keukentje en een slaapkamer, zoals de flat waar ik opgroeide met mijn moeder. Er staat een oliekachel, net als bij ons, er loopt een buis over het plafond. Julia’s moeder kookt op een wadjan, er hangen batikdoeken.’
In het Muizenhuis kan Schaapman precies de wereld maken die ze voor ogen heeft – een ideale wereld. Een wereld waarin kinderen vanzelfsprekend worden liefgehad. ‘Als je niet wordt liefgehad, krijg je het lastig, en daar komen grote ongelukken van. Ik heb het allemaal gezien. Ik ben mijn moeder dankbaar dat ze, hoewel ze arm was, voor mij een liefhebbende en zorgzame moeder was. We sliepen altijd samen, tegen elkaar aan in een eenpersoonsbed, en ze vertelde me de prachtigste verhalen over toenmalig Indië. We hadden geen radio en televisie, we waren op elkaar aangewezen. Hoe het anders kan weet ik ook. Mijn broer en zus hebben de liefde van mijn moeder niet gehad, en met hen is het minder goed afgelopen dan met mij. De een is zwaar crimineel, en de ander diep ongelukkig. Ik heb ook veel ellende meegemaakt, maar bij mij is de basis wel stevig gelegd.’
***
Haar Nederlands-Indische moeder wordt op de dag van Karina’s geboorte verlaten door haar vader. De oudere twee kinderen, een broer en een zus, neemt hij mee. ‘Hij heeft de voogdij over hen gekregen, ik denk dat hij dat vooral wilde om mijn moeder een hak te zetten. Uit liefde kan het niet zijn geweest.’
Omdat hij weigert alimentatie te betalen, zijn ze arm. De laatste dagen van de week is het geld van de Sociale Dienst steevast op, en hebben ze weinig of niets meer te eten.
Wat niet helpt, is dat Schaapmans moeder weigert iets anders te koken dan Indisch en al haar boodschappen bij de in die tijd peperdure toko doet. Door de andere flatbewoners worden ze uitgescholden omdat die de gerechten met knoflook en trassi vinden stinken.
Kin omhoog, borst vooruit – dat is wat je moet doen als mensen ‘pinda-pinda-poepchinees’ naar je roepen, leert Schaapman van haar moeder. ‘Zij was de eerste alleenstaande buitenlandse vrouw in de wijk. Mijn moeder is van gemengde afkomst, maar zag er Chinees uit. Wat voor mij als kind traumatisch was, was dat buren altijd boos naar ons keken. Dat doet iets met je, als een samenleving zich tegen jou keert. Op een gegeven moment, toen het had gesneeuwd, werden we door buren bekogeld met ijsballen, op ons eigen balkon. Een van die ijsballen raakte mijn moeder op haar oog. Ook onze ruit werd ingegooid. Ze ging in bed liggen met de gordijnen dicht en zei: deze gaan nooit meer open. Het raam hebben we met planken dichtgetimmerd. Daarna liep mijn moeder op straat met gebogen hoofd. Er was iets gebroken, en dat is nooit meer goedgekomen.’
De keuken van Julia, in het Muizenhuis, heeft een dichtgetimmerd raam.
Een vrolijkere periode breekt aan als haar moeder een relatie krijgt met circusdirecteur Rob Roberti. Karina mag meehelpen met allerlei klusjes en voelt zich in de samengestelde circusfamilie, met artiesten van overal, vanzelfsprekend thuis. Ze oefent op een eigen koorddansact, waarvoor haar moeder een pakje met pailletten naait. ‘Als kind vond ik het aanvankelijk vervelend dat Rob Roberti kwam logeren, want ik moest met mijn hond in de achterkamer liggen. Ik hoorde ze plezier maken, dat vond ik niet leuk. Toen ik de volgende ochtend weer bij mijn moeder in bed wilde kruipen, vond ik haar stinken. Hij stond zich aan te kleden en toen zag ik voor het eerst een piemel. Schokkend, vond ik dat. Ik was jaloers, maar ik zag ook de voordelen: mijn moeder was gelukkig, en voor een kind is er niets leuker dan meegaan met het circus.’
Dan slaat het noodlot toe. Karina’s moeder krijgt darmkanker. Ze ligt een half jaar in het ziekenhuis, een half jaar waarin Karina voor zichzelf moet zorgen, waartoe ze als 12-jarige niet in staat is. Ze krijgt de petroleumkachel niet aan, leeft op dagelijks een Mars en hopjesvla, sleept vuilniszakken het huis in om te doorzoeken of er iets bruikbaars in zit en laat het afval maanden in huis liggen. Ze plast in haar bed en verschoont het niet. Er is geen wc-papier, dus ze gebruikt kleding, die ze vervolgens laat liggen. Haar hond laat ze in huis haar behoefte doen. ‘Ik weet nog hoe diep de eenzaamheid was. Dat ik in mijn eentje op de wc zat en tegen mezelf praatte, hardop, hoe mijn stem toen klonk. Ik was bang, want het was winter, donker, koud, er waren vechtpartijen in de straat. Toen ik geen schone onderbroeken meer had, wreef ik ze schoon met een blokje Sunlight-zeep, zonder water. Dat werd hard. Wat ik ook deed – want dat doe je als kind, als je bang bent en alleen, en niet kunt slapen – was dwangmatig masturberen. Alles was kapot bij mij, aan de onderkant, die onderbroeken vol zeep prikten als een tierelier, ik had ontzettende pijn. Het is erg om te vertellen, maar het was zo. Verwaarlozing beschadigt je. En zelf besefte ik niet hoe ik eraan toe was, een hulpvraag formuleren lukte mij niet. Ik schaamde me ook heel erg.’
Anderen moeten het toch hebben gezien?
‘Natuurlijk. Want ik ging naar school, naar de huishoudschool, waar we kookles kregen. En ik had honger. Alles wat over was, at ik op. Alles! Dat moet een waanzinnig signaal zijn geweest. Ik stonk! Ik wist dat ik, als ik mijn hoofd in mijn trui stak, mezelf heel erg rook. Die geur herken ik nu als ik zwervers passeer op straat. Mijn moeder, die ik elke dag opzocht in het ziekenhuis, waar ze lag te creperen, zei dat ik de klitten uit mijn haar moest kammen, want ze was bang dat de kinderbescherming langs zou komen. De buren wisten het, want die kwamen klagen over de stank. Dat wel, maar ze kwamen geen kopje soep brengen.’
Kende je moeder niemand die iets had kunnen doen?
‘Nee. Dat was de totale isolatie waarin we zaten. Uiteindelijk waren er toch buren die het zielig vonden, die me tijdelijk in huis wilden nemen. Dat was fijn, want dan had ik te eten. En niet zomaar, die vader van dat gezin haalde elke avond tijdens het uitlaten van de honden voor iedereen een frikandel speciaal. Dat duurde twee weken, toen overleed mijn moeder. Tegen mij had ze gezegd dat ik niet mocht komen kijken als ze was overleden. Ik moest een levend beeld houden. Ik geloofde niet dat ze dood zou gaan, maar toen het toch gebeurde, heb ik naar haar geluisterd en ben ik niet gaan kijken. Daar heb ik later veel last van gehad, hoor, want ik heb lang gedacht dat ze niet dood was. Twee weken na haar overlijden kwamen ze het huis leeghalen, al onze spullen werden in een vuilniswagen gekieperd.’
Karina Schaapman is dan 13. De buren willen niet dat ze blijft, ‘dat voel je als kind’, en het circus van Rob Roberti is failliet. De kinderbescherming spoort haar biologische vader op, die ze tot dan toe nooit heeft gezien. Hij komt haar ophalen. De hond mag ze meenemen, zegt hij, als ze tegen de buitenwereld maar zegt dat ze zijn nichtje is – een opeens opduikende dochter zou lastige vragen oproepen. ‘Maar onderweg naar zijn huis in Zaltbommel stopt hij bij een asiel. Mijn hond zat te beven en te hijgen, ze voelde het. Daar dwong hij me om mijn hond zelf in een hok te duwen.’
Haar vader, wist ze toen, was een klootzak. Een gewelddadige klootzak, die haar moeder had mishandeld, en ook haar broer en zus mishandelde. Een getraumatiseerde militair, ‘die tijdens de politionele acties heeft huisgehouden’. ‘Ik kwam in dat huis van hem, en daar was ook een vrouw, zijn zoveelste, en een broer en een zus. Vanaf dat moment heette ik Karin. Je moet je voorstellen: mijn moeder was ik op een verschrikkelijke manier verloren, en daarna mijn hond, die ik als mijn zusje zag. En ik verloor het circus, vlak voor ik goed genoeg was om mijn koorddansact op te voeren. Mijn ideale wereld was in één klap weg. Mijn identiteit was weg. Ik mocht nooit meer over mijn moeder praten.’
Haar vader, die ze ‘extreem gewelddadig’ noemt, mishandelt haar. Als ze er uiteindelijk in slaagt weg te komen, komt ze terecht in een pleeggezin waar ze niet kan aarden. Daarna doolt ze rond op straat en in de krakersscene, maakt ze deel uit van de entourage van Herman Brood en werkt in de Satanskerk, een seksclub op de Amsterdamse Wallen. Pas als ze Peter Schaapman tegenkomt, en met hem kinderen krijgt, komt het leven in rustig vaarwater. Jarenlang stort ze zich op de opvoeding van de kinderen, tot ze min of meer per toeval voor de PvdA in de gemeentepolitiek terechtkomt. Als ze ontdekt dat haar kinderen op school een achterstand hebben opgelopen, spant ze een rechtszaak aan tegen de gemeente waarin ze met een beroep op het recht op deugdelijk onderwijs vergoeding voor de noodzakelijke bijlessen eist. Ze wint, en Felix Rottenberg vraagt haar politiek actief te worden.
Van 2002 tot 2008 is Schaapman gemeenteraadslid, met in haar portefeuille onderwerpen als onderwijs, jeugdzorg, prostitutie en eerwraak. ‘Ik voelde me senang en vond het hartstikke leuk. Ik was gedreven, werkte vanuit idealen en kreeg dingen voor elkaar.’ De stemming slaat om om nadat ze in 2004 het autobiografische boek Zonder moeder publiceert, waarin ze haar veelbewogen jeugd en adolescentie beschrijft, inclusief de ontboezeming dat ze in de Satanskerk, maar ook elders, enige tijd als prostituee heeft gewerkt. Ze moet wel, vindt ze zelf, want er bestaat ‘belastend materiaal’. Een vader op het schoolplein heeft gezegd dat hij videobeelden van haar heeft.
‘Ik heb de regie zelf in de hand willen nemen. Wat ik heb gepoogd met dat boek te laten zien, is hoe je van het een in het ander belandt. Maar het boek verscheen midden in de Oudkerk-affaire (PvdA-wethouder Rob Oudkerk moest opstappen nadat hij had bekend dat hij de tippelzone aan de Theemsweg had bezocht, die vanwege misstanden door de gemeente was gesloten, red.). Dat was heel vervelend, want het werd één affaire, dat ene aspect werd uit mijn boek gelicht.’
Je schreef het om te voorkomen dat dat deel van je verleden je op een vervelende manier zou gaan achtervolgen, en dat was precies wat er gebeurde.
‘Nou en of. Ik werd op straat nageroepen: daar heb je die hoer. Door vreemden. Eindeloos heb ik de woorden van mijn moeder herhaald: kin omhoog, borst vooruit. Dat zei Eli ook: trek het je niet aan. Ik zat op het bankje voor de deur van ons huis, drie jaar nadat ik het boek had gepubliceerd, en er komt zo’n keurige man met een hoornen bril en een Burberry-regenjas voorbijfietsen, en die zegt: ‘Zo mevrouw Schaapman, valt er nog wat te wippen?’ Zó vernederend. Dat heeft impact op je ziel. Je wordt gereduceerd tot iets waarvan mensen geen weet hebben wat het daadwerkelijk betekent. Ze weten niet hoe het is als je als jong meisje ronddoolt op straat, hoe weinig keus je dan hebt. Ze weten niet wat het werk aanricht, diep van binnen. Ze weten niet wat hun woorden aanrichten. Ik ben als een gek gaan werken in de politiek, om het maar van me af te schudden, maar in elk interview ging het er weer over. En ook thuis was het moeilijk, voor mijn kinderen was het een heftige tijd.’
Je roerde je ook in het debat over prostitutie, je Aletta Jacobs-lezing uit 2007 had de titel ‘Hoerenlopen is niet normaal’. Je schreef: ‘Ieder mens zou, in het kader van de eigen voortgaande beschaving, ook de behoefte om naar de hoeren te gaan eronder moeten zien te krijgen – simpelweg omdat de eigen behoefte rechtstreeks de waardigheid van de ander aantast.’
‘Ik heb na de publicatie van mijn boek talloze brieven gekregen van ex-prostituees die in mij een bondgenoot zagen. Een enorme stapel, van vrouwen die, met namen en rugnummers, vertellen welke misstanden er zijn. Dat konden we als PvdA niet naast ons neerleggen, vond ik. Helaas waren er ook mensen, bijvoorbeeld vanuit de branchevereniging, die zeiden dat mijn standpunten voortkwamen uit persoonlijke frustratie. Wat een bullshit. Er zijn talloze misstanden en dat heeft met mijn eigen verleden niets te maken. Weten mannen welke waardigheden vrouwen moeten inleveren om dit werk te kunnen doen? Ik wilde daar bewustwording over kweken. Ik ageerde tegen de website hookers.nl, waarop prostituees worden beoordeeld op niets anders dan gewilligheid, en waarop mannen elkaar de weg wijzen, bijvoorbeeld naar prostituees die zo jong mogelijk zijn of bereid zijn het zonder condoom te doen. Er is sprake van mensenhandel en onvrijwilligheid. Dat wilde ik aanpakken. Nou, zo ging ik maar door, en door, jarenlang. Ondertussen lag ik ook nog in scheiding, waardoor mijn lichaam op een zeker moment zei: stop.’
Schaapman kreeg een nekhernia, maar stond drie dagen na de operatie weer op het verkiezingspodium. ‘Daarna ging het licht uit. Mijn bloeddruk was torenhoog, ik moest gestrekt liggen in een donkere kamer. Toen ik dat deed, stortte ik mentaal compleet in, uitgeput door de roofbouw die ik op mezelf had gepleegd. Ik heb me drie jaar nergens meer laten zien, om te gaan doen waar ik echt zin in had, en dat was het Muizenhuis. Na dat eerste boek, dat overigens slecht is behandeld door recensenten, moest ik uitkijken dat het niet wéér helemaal uit de hand liep, want het werd een internationale hit.’
In een recensie over het tweede deel van de boekenserie schreef NRC-recensent Thomas de Veen dat hij versteld stond ‘van wat Schaapman allemaal fröbelde’. De verhalen noemde hij ‘ronduit slecht’. Vond je dat erg?
‘Het werd niet serieus genomen. Een uit de hand gelopen hobby, zo werden mijn boeken ook wel genoemd. Als je het afdoet als fröbelen, maak je het klein. Zelfs het CPNB (Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, red.) flikte het om te zeggen dat mijn ‘boekjes’ worden vertaald in 27 talen. Toen heb ik een brief geschreven, waarin ik vroeg of ze enig idee hadden van het formaat van de boeken. Een man zou miniaturist worden genoemd, een vrouw fröbelt. Dat is typisch. Ik ben beeldhouwer, dat durf ik nu eindelijk te zeggen. Ik bouw decors.’
Was het bouwen aan het Muizenhuis op een bepaalde manier therapeutisch?
‘Nou, dat weet ik niet. Daar ben ik niet zo van. Het leven is complex. Waarom raakt de een verslaafd, en gaat de ander een Muizenhuis bouwen? Je wéét het gewoon niet. Ik ben ook bang voor hokjes, want als je eenmaal in een hokje zit, dan moet je daar blijven, dan wordt er een labeltje aan je gehangen en als je pech hebt wordt er ook nog medicatie in je gedouwd. Ik doe niet aan therapie, ik los het op met dingen maken. En ik heb de mazzel dat ik niet gevoelig ben voor verslaving – ik heb alles geprobeerd, toen ik jong en ontwricht was, maar ik ben nooit verslaafd geraakt. Behalve aan bouwen.’
Daar zit wel iets monomaans, toch?
‘Ja, o ja. Iemand anders werkt zich in de vernieling, ik doe aan opbouwwerk.’
Heb je ooit dat gevoel van veiligheid, dat je bij je moeder had, teruggevonden?
‘Toen ik kinderen kreeg. Soms hoor je van ouders dat ze hun kinderen weleens achter het behang kunnen plakken. Dat heb ik zelf echt nog nooit gevoeld. Ik wilde een heleboel kinderen, ik had er nog wel meer gewild dan vier. Als ik naar mijn zes kleinkinderen kijk, vind ik het fantastisch om te zien wat zij allemaal hebben: alle zes hebben ze twee opa’s en twee oma’s, ze hebben allemaal twee ouders die bij elkaar zijn. Binnen één generatie is alles opgelost, zo voel ik dat.’
En bij jezelf?
‘Het ontheemde gevoel blijft altijd. Dat is iets wat nooit meer weggaat. Het pakt niet dramatisch uit, maar ik vind het moeilijk me ergens thuis te voelen. Ook als ik bij vrienden zit, te eten, voel ik me ontheemd. Dat zit heel diep. Ik ben eigenlijk meestal aan het werk en ik ben graag op mezelf. Ik heb geen groot sociaal leven, ik ga nergens naartoe en ik hou niet van feesten en partijen.’
Had je bij Eli een thuisgevoel?
‘Bij hem als persoon wel. Nu zit ik in de rouw, en dan merk ik dat ik de neiging heb om mezelf te verwaarlozen. Dat dat iets is waar ik echt voor moet waken. Daarom is het zo goed dat ik een hondje heb. Ik moet naar buiten, ik moet wel een praatje maken, met andere hondenbezitters. En ik heb mijn kleinkinderen, op wie ik vaak pas. Als ik dat niet had, zou ik verslonzen. Sinds Eli’s overlijden slaap ik altijd op de bank. Die heb ik pas gekocht bij Ikea, om met de kleinkinderen op te kunnen zitten. Eli en ik hadden geen bank, want we waren altijd aan het werk. Nu lig ik er elke avond op en kijk ik net zo lang televisie tot ik in slaap val. Soms, als ik ’s nachts wakker word, voel ik de leuning in mijn rug en denk ik dat hij het is, want we sliepen altijd lepeltje-lepeltje. Dan moet je weer tegen jezelf zeggen: hij is er niet. Ik durf niet naar het Waterlooplein. Alle dingen die ik leuk vond met hem, doe ik niet. Naar zijn graf ben ik nog niet geweest. En zijn vrienden mijd ik ook, want ik kan hun verdriet niet aan. Ik heb bijna iedereen van WhatsApp gegooid, behalve mijn kinderen. Ik verhoud me slecht tot mensen, denk ik. Een tijdje heb ik ook niets meer kunnen bouwen, maar sinds kort ben ik weer een beetje begonnen. Ik voel, gelukkig, dat de inspiratie er nog is.’
CV Karina Content (auteursnaam Karina Schaapman)
6 juni 1960 Geboren in Leiden, opleiding huishoudschool.
2000 Publicatie boek Schoolstrijd. Ouders op de bres voor beter onderwijs.
2002-2008 Gemeenteraadslid voor de PvdA in Amsterdam.
2004 Autobiografie Zonder moeder.
2007 Harriët Freezerring voor haar strijd tegen vrouwenhandel.
2007 Aletta Jacobslezing Hoerenlopen is niet normaal.
2008 Begint met bouwen van decors voor de kinderboekenserie Het Muizenhuis.
2011 Het Muizenhuis. Sam en Julia, eerste boek.
2011 Zilveren Penseel voor Sam en Julia.
2011-heden Boeken in de Muizenhuis-serie worden vertaald in 27 talen en in 33 landen uitgegeven.
2012 Tentoonstelling Het Muizenhuis op zolder in Kasteel Groeneveld in Baarn.
2015 Oprichting The Mouse Mansion Company BV, met haar vier kinderen.
2017 Opent winkel annex mini-museum in de Amsterdamse Jordaan.
2022 Lust for Life + more, boek over de laatste jaren van haar man, kunstenaar Eli Content.