Kader Abdolah
Kader Abdolah (53) is na zes boeken nog niet de Grote Schrijver die hij graag wil zijn. ‘Ik heb een fundament gelegd.’..
Op een nacht, kort nadat hij zijn laatste roman Het huis van de moskee had afgerond, werd Kader Abdolah wakker geschud door een stem die zei: ‘Kader, je moet iets met de Koran doen.’ Grote verbazing onder de lakens. Wat moest hij, een ongelovige Pers die al dertig jaar de Koran niet meer had ingekeken, met dat boek? Hij kreeg het warm, kon niet meer slapen van de opwinding, ging achter zijn computer zitten en schreef de eerste zinnen van zijn wekelijkse column Mirza. ‘Ik ga iets met de Koran doen, maar ik weet nog niet wat.’ De weken erna: allemaal mensen die zeiden: ‘Kader, je gaat de Koran voor ons toegankelijk maken.’ ‘Hoe kom je erbij?’, antwoordde hij dan, maar langzaam nestelde het idee zich in zijn hoofd: misschien is dat het, misschien moet ik de Koran vertalen. Hij las het exemplaar dat zijn oude oom Aga Dhan hem had gegeven, kocht vier Perzische vertalingen, vijf Nederlandse en worstelde zich door de eeuwenoude tekst. Om na drie maanden te concluderen: het is niets. Maar eigenlijk begreep hij de Koran gewoon niet. Nu, drie jaar later, zegt Kader Abdolah zonder ironie: ‘Mijn koran is de eerste koran ter wereld die zal worden gelezen.’ Hij zegt, terwijl hij met zijn wijsvinger op de tafel tikt: ‘Wat je ook gaat opschrijven, Kader Abdolah wil twee dingen duidelijk maken. Tegen de Nederlanders zeg ik: ‘Ik verdedig de Koran niet, ik draag hem alleen voor. Lees, en geef je mening. Shitboek, prachtboek; wat je zegt is goed, ik ga er niet over in discussie.’ En tegen de fanatici zeg ik: ‘Vriend, wees niet boos op mij. Ik heb het uit liefde gedaan.’’
Thuis in Delft. Kader Abdolah doet open op gele Perzische sloffen. Zulk frivool schoeisel, gedragen door de man met de strengste snor van Nederland. Hij heeft net de twee laatste drukproeven ingeleverd van de boeken die vandaag, tijdens een feestelijke presentatie in de Openbare Bibliotheek in Amsterdam, zullen verschijnen. Het eerste boek, De boodschapper, beschrijft het leven van de profeet Mohammed. Het tweede, De Koran, is zijn zeer persoonlijke vertaling: ‘Een wandeling met Kader Abdolah in de Koran van Mohammed.’ Hij voelt zich deze dagen, zegt hij, ‘als in een roes. Het lijkt alsof ik drie, vier dozen onder mijn voeten heb gezet en boem, naar boven ben gegaan. Ik voel me mooier dan ever, ik voel me rijker dan ever, ik voel me verzadigd van geluk. Want ik heb Mohammed als persoon ontdekt. En Mohammed heeft een stem gehoord, dezelfde stem die ik heb gehoord, die Freddy Heineken heeft gehoord, Joop van den Ende, de uitvinder van de gloeilamp, de oprichter van Schiphol. En die stem zegt: ‘Waar jij je hand op legt, je krijgt het.’’ Bedoelt u: een goddelijke stem? ‘Nee. Een innerlijke stem. Mohammed had een doel, hij wilde de samenleving verbeteren. Hij heeft Allah gecreëerd om dat doel te bereiken, en hij is gaan geloven in zijn creatie.’
De boodschapper is een prachtig boek geworden. Een sprookje. Hij kijkt tevreden. En Mohammed schildert u af, ondanks zijn grote fouten, als een sympathiek man. ‘Als een mens, in ieder geval. Een miljard moslims heeft het constant over Mohammed, maar geen van hen heeft hem echt gekend. Hij is heilig verklaard en daarmee beroofd van zijn menselijkheid. Dat vond ik een belediging.’ De Koran daarentegen is een stuk ontoegankelijker. Ik heb ’t nog niet uit. Lachend: ‘O, maar dat is ook niet de bedoeling. Je moet er elke avond een stukje uit lezen, met een glaasje wijn erbij.’ Wat wilt u dat de lezers opsteken van het boek? ‘Ik wil dat ze het lezen als een verhaal dat veertienhonderd jaar oud is, een verhaal dat net zo mooi is als de Bijbel, net zo mooi als de Tora. Die drie boeken zijn de juwelen (hij spreekt het woord uit als zjoewelen) van de literatuur.’ Wat is het belangrijkste dat u ervan heeft geleerd? ‘Dat het hele bestaan draait om de mens. Hij bepaalt het. Wat hij wil, gebeurt.’ Bent u bang dat iemand u naar aanleiding van dit boek iets zal aandoen? ‘Ik verwacht allerlei reacties. Ultrarechts wil de Koran verbieden, ik wil hem toegankelijk maken. En de fanatici zullen kwaad zijn dat ik me heb bemoeid met de heilige tekst, dat ik de volgorde heb veranderd, stukken heb weggelaten.’ Uw vrienden en familie in Iran schijnen u te hebben gewaarschuwd: ‘Doe het niet.’ ‘Zij willen me beschermen. Ze zeggen: ‘Kader, die vuile ayatollahs hebben ons kapot gemaakt, we hebben allemaal afstand genomen van de Koran, waarom pak jij hem weer op, in het vrije Westen?’ Waarom? ‘Het kon niet anders. De Nederlandse samenleving vroeg het van me. Nergens ter wereld zijn de mensen de afgelopen jaren zo met de Koran bezig geweest als hier. Ze hebben met het boek in mijn gezicht geslagen en gezegd: ‘Doe er iets mee!’’ En u dacht niet: bekijk het maar, ik ga mijn leven niet op het spel zetten voor iets waar ik zelf niet in geloof? Hij fluistert, als om zijn woorden extra lading te geven: ‘Het kon niet anders. Deze boeken zijn de uitkomst van een proces. Van Iran verlaten, hierheen komen. Het zijn historische boeken. Belangrijk voor mij, belangrijk voor immigranten, belangrijk voor de Nederlandse literatuur. Ik wil niet doodgaan, en ik geloof ook niet dat iemand me hierom zou willen doden.’ En wat als u toch wordt bedreigd? Vol vuur: ‘Ik laat me door niemand weerhouden deze twee boeken te publiceren. Waarom heb ik anders mijn doden in Iran verlaten? Waarom heb ik mijn familie zo veel pijn gedaan? Waarom ga ik elke nacht in mijn dromen terug naar mijn vaderland? Dan is alles voor niks geweest. Vrienden, broers, zussen; zij zijn allemaal gevangen genomen. Of gedood. Maar ik leef, ik ben een gerespecteerd schrijver, ik word overal naar binnen gedragen als een koning. Ik verdien dat niet als ik het alleen voor mezelf doe.’
Kader Abdolah werd geboren als Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani. Hij was ‘de zoon van het huis van de moskee’ in de stad Arak. ‘Dat huis heeft veel grote mannen voortgebracht. Imams, een premier en een groot schrijver: mijn overgrootvader.’ Zijn vader was doofstom, en door die handicap werd de jonge Hossein de man in de familie, de plaatsvervanger van zijn vader. ‘Ik kan me niet herinneren dat ik ooit bij mijn naam ben genoemd, ze riepen altijd: ‘Man.’ Ook mijn moeder. Zij heeft me nooit kind laten zijn. Ze was afstandelijk, ik mocht niet huilen, niet zeuren, niet falen. Ik moest altijd succes hebben.’
Had u dat ook? ‘Ja. Maar van binnen had ik veel angst, kapotmakende angst.’ Op zijn 14de gebeurde er iets wat de loop van zijn leven zou veranderen. ‘Het was de tijd van de amerikanisering van Iran, van de jonge sjah. Op een dag stond er, in onze gelovige stad, recht tegenover ons huis, een kiosk met kranten en Amerikaanse supermarkromannetjes – zo luchtig, zo zoet, zo spannend. Ik, die was opgegroeid met zware, donkere, eeuwenoude boeken, las ineens over seks en romances. Het was alsof ik van de hoge bergen in een zondig gat terecht was gekomen.’ Niet veel later vond hij tussen die pockets The Old Man and the Sea van Hemingway. En daar begon het. Het was in de winter, hij liep over de boulevard van zijn stad, het was donker, er lag een halve meter sneeuw en hij dacht: ik wil een groot Perzisch schrijver worden. En meteen erachteraan: maar het is onmogelijk. Eén: hij woonde in een verlaten stad tussen de bergen, dus wie zou hem kennen? Twee: hij had een gehandicapte vader aan wie hij zijn handen vol had. Drie: hij had geen talent. ‘Maar opeens, ik weet niet waarom, liet de god van het leven een licht in mijn hoofd branden: ‘Wat niet mogelijk is, wordt mogelijk.’ Dat zinnetje. De kern van de Koran. En als jongen van 14 dacht ik: ik wil het bewijzen. Ik ga alles op alles zetten om ooit een groot Perzisch schrijver te worden.’ Maar in plaats daarvan werd u als student natuurkunde lid van een politieke partij die dweepte met Che Guevara en het regime van de sjah omver wilde werpen. ‘Dat had alles te maken met mijn droom. Ik dacht: je kunt nooit een groot schrijver worden als je niet met gevaar, met de dood wordt geconfronteerd. Dus ik heb gekozen: recht op het gevaar af. En het gevaar was in die tijd de linkse, ondergrondse beweging.’
Tijdens een demonstratie tegen de sjah, eind jaren 70, hij was 23, ontmoette hij zijn vrouw. ‘De jonge man, met hangende zwarte snor, beetje knap, zag tussen die massa een meisje dat door fanatici werd belaagd. Ik ben ernaartoe gerend en heb haar thuis gebracht.’ Was het liefde op het eerste gezicht? ‘Ze was jong, 17, mooi, fragiel. Ze kan niet mijn vrouw zijn, dacht ik, ze past niet bij mijn gewichtige, traditionele familie, ze is te westers, te modieus.’ Wat deed ze bij de demonstratie? ‘Ze had sympathie voor de demonstranten en was er met vriendinnen in beland.’ Een jaar later trouwden ze. ‘Ik heb haar veel pijn gedaan. Ik heb haar vrijheid afgepakt. Ik trok een jong meisje dat wilde winkelen, een ondergrondse beweging in waarvan ze niks wilde weten. Aan de andere kant: ze was ook in een wonder terechtgekomen. Ze maakte kennis met mannen van een ander niveau, mannen van gewicht, met idealen, vechters. En nu is ze uitgegroeid tot een ervaren vrouw. Zonder haar goedkeuring wordt er niets van mij gepubliceerd.’ U vertrok in uw eentje een paar jaar later naar Koerdistan. In Iran was inmiddels ayatollah Khomeiny aan de macht, de Koerden kwamen tegen hem in opstand. ‘Ik dacht: daar gebeurt het. Daar moet ik heen om een schrijver te worden. Ik ging de mond van de leeuw binnen, met een geweer op mijn rug, net als iedereen in die tijd, om de stem van de Koerden te horen. Mijn debuut is geschreven op leven en dood. Het werd in Teheran een illegale bestseller.’
Maar dan: het drama van zijn familie. Broers, zussen, neven – ze volgden allemaal zijn pad, sloten zich aan bij de linkse beweging. Zijn neef, de zoon van oom Aga Dhan, las zijn boek, ging naar Koerdistan, werd daar opgepakt en geëxecuteerd. Zijn zus: vijf jaar gevangenisstraf. De dochter van Aga Dhan: zes jaar. ‘Iedereen in dat huis gevangen, Kader Abdolah niet.’ Waarom niet? ‘Ik was een man, zij waren kinderen, studenten. Ze waren onvoorzichtig.’ U bent gevlucht. Heeft u weleens gedacht: ik ben een lafaard? ‘Nee, nooit.’ En u schuldig gevoeld? ‘Waarom denk je dat de dood zo vaak in mijn boeken terugkomt? De heimwee? De pijn? Ik ben in al mijn boeken bezig geweest mijn schuld tegenover mijn familie in te lossen.’ Is dat gelukt? ‘Het is nooit genoeg. Er is maar één weg en dat is zo groot worden dat je familie zegt: ‘Oké.’’
Hij kwam in 1988 als politiek vluchteling in Nederland. Drie jaar later verscheen zijn eerste Nederlandse novelle, De adelaars. ‘Ik was net in Nederland toen ik over de dijk naar school fietste en dacht: ik ben de zoon van een doofstomme vader. Ik heb dertig jaar in gebarentaal gecommuniceerd, een gebarentaal die we samen hadden gemaakt. Als ik dat kan, moet het ook met de Nederlanders lukken. En hoewel ik in die tijd misschien twintig, dertig woordjes kende, ben ik die avond begonnen met schrijven in het Nederlands. Ik dacht: als ik een boek wil schrijven, moet dat minstens honderd pagina’s zijn. Dan moet ik dus eerst een pagina schrijven, en voor een pagina eerst een alinea, en voor een alinea eerst een zin. Zo ben ik begonnen. Met honderden fouten. Die liet ik eruithalen door de buurvrouwen. Elke keer corrigeerden ze een pagina, en na drie jaar had ik een boek.’ Uw oudste dochter, vertelde uw uitgever, is van jongs af aan uw eerste lezer geweest. Ze hielp u met de taal. Hij lacht: ‘Ik heb dezelfde misdaad begaan met mijn dochter als mijn vader met mij: ik leerde haar parallel lopen met mij. Ik betaalde haar om mijn pagina’s na te kijken. Zo heb ik haar verslaafd gemaakt aan mijn geld. Later werd ze verslaafd aan lezen, en werd het een belediging als ik iets publiceerde waarvan ze niks wist. Mijn werk is ook haar leven. Ze kent elk hoekje, elke pijn.’
Die eerste jaren in Nederland waren het ergst. ‘Ik dacht dat ik gek was geworden. In plaats van een zoon uit een nobele familie was ik een asielzoeker die worstelde met de taal, die werd achtervolgd door nachtmerries, die op een krankzinnige manier alles had opgeofferd: zijn dierbaren, zijn familie, zichzelf. Ik ben stiekem naar een psychiater gegaan, die zei: ‘Je bent niet gek, we moeten alleen je hoofd een beetje door elkaar schudden, en dan word je normaal. Wil je dat?’’ En? ‘Ik dacht: of ik moet een normale man worden, of ik moet hier doorheen, om overeind te komen en een nieuwe droom te pakken: een groot Nederlands schrijver worden. En tijdens dat proces heb ik, realiseer ik me nu, mijn gezin pijn gedaan. Ik ben alleen met mijzelf bezig geweest, met de Nederlandse taal.’ Hij weegt zijn woorden. ‘Ik hou van mijn familie, absoluut, ze zijn een groot genoegen voor me. Maar* Mijn vrouw heeft wel eens gezegd: ‘Je had nooit moeten trouwen, nooit kinderen moeten krijgen, we hadden vrienden moeten zijn.’’ Opvallend dat u regelmatig over uzelf in de derde persoon spreekt. Uw levensverhaal lijkt een roman, uzelf een romanpersonage. Het is alsof er helemaal geen man van vlees en bloed bestaat. ‘Ik denk dat die romanfiguur dominant aanwezig is.’ Hij zwijgt even. Zegt dan: ‘Ik heb in mijn leven niets gedaan wat een man des huizes moet doen. In Iran had ik geen tijd voor mijn gezin, ik heb alleen mijn dochter veel boeken voorgelezen. In Nederland was ik de eerste jaren zo kwaad en gefrustreerd dat alles was misgegaan, dat ik bang was om thuis te komen, bang was om geweld te gebruiken. En toen ik eenmaal de taal had gevonden om me te kunnen uitdrukken, heb ik me in mijn studeerkamer teruggetrokken.’ Vakanties van de familie Abdolah: ‘Ik heb nog nooit vakantie gehad. Ik ga met mijn vrouw en dochters mee, maar ik blijf gewoon mijn werk doen. Daarom gaan we vaak naar een drukke stad, zodat zij genoeg te doen hebben.’ Spanning, vriendschap, veel vrijheid; dat heeft hij zijn vrouw gegeven, zegt hij. ‘En geld is nooit een issue geweest, alles was voor haar.’
Vindt ze dat voldoende? ‘Nee. Ze wilde de man helemaal. Dat is een van haar grootste pijnen.’ Zou u het zelf anders hebben gewild? ‘Weet je wat ik vroeger diep in mijn hart wilde? Dat ik een boer was. Met een dikke, mollige vrouw, zeven kinderen, veel koeien, een paard en rust. Maar het zit niet in me.’ U zegt zelf: ‘Wat je wilt, kun je bereiken.’ Dan kunt u toch gewoon voor rust kiezen? ‘Mijn lichaam heeft geen behoefte aan rust. Ik heb zo veel energie, en die heb ik nodig om iets te bereiken.’
Het Gouden Ezelsoor voor De adelaars. Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. De E. du Perronprijs voor Spijkerschrift. Tweehonderdduizend verkochte exemplaren van Het huis van de moskee, dat in 2007 net niet werd gekozen tot de beste Nederlandstalige roman aller tijden – dat werd Mulisch’ De ontdekking van de hemel. Toch heeft hij nog niet het gevoel dat hij die Grote Schrijver is. ‘Ik ben onderweg. Met deze twee boeken heb ik mijn verleden nu verwerkt. Ik heb een fundament gelegd waarop ik verder kan.’ Waar ligt de uitdaging als je, met een leven als dat van u, in een land terechtkomt waar klein leven de maatstaf is? ‘O, maar je moet niet vergeten: ik kwam hier op een historisch moment. Ik was niet de enige die vluchtte – daar kwam ik hier achter. Er waren miljoenen anderen die dachten: ik ga. De mensheid was in beweging gekomen om de samenstelling van Europa te veranderen. Ik kwam op de juiste tijd, op de juiste plek. Engeland had Salman Rushdie, Nederland nog niemand. Niemand die de Nederlandse taal zou oppakken. Ze hadden de Turken, maar die keken op tegen de Nederlanders, net als de Marokkanen. Ik kwam met mijn talent, en uit een goede familie, en ik keek helemaal niet op naar Nederland, sterker: ik voelde me meer en ik wist: ik kan het hier maken.’ Wat Abdolah maar wil zeggen: Nederland heeft haar immigranten nodig. Hij zei het in 1998 tegen Frits Bolkestein, toen die, net als Wilders en Verdonk nu, zei: ‘We moeten de Nederlandse cultuur beschermen.’ En Abdolah zegt het nu, in zijn columns, tijdens zijn lezingen in het land: ‘Wat Wilders en Verdonk zeggen: allemaal prima en interessant, maar zij kunnen de geschiedenis niet bepalen. Over honderd jaar hebben immigranten met een islamitische achtergrond belangrijke posities, in de politiek, de wetenschap, het bedrijfsleven, de cultuur. Dan zijn het Nederlanders, net als jij.’ Laatst vroeg een vrouw aan hem: ‘Kader, ben je niet bang voor de islamisering van dit land? Ben je niet bang dat onze cultuur overgenomen wordt?’ Hij antwoordde: ‘Mevrouw, als de Nederlandse cultuur al zo zwak is, dan garandeer ik u dat de islam haar zal opeten. Dan blijft er niets van over. Maar ik geloof dat het Nederlandse rechtssysteem en de Nederlandse democratie zo sterk zijn dat dit niet zal gebeuren. De islam past zich aan.’ Blijft u in Nederland? ‘Dat is een gevoelige vraag.’
Hij twijfelt of hij de intimiteit van het gesprek wil prijsgeven, vertelt dan toch over hoe hij vorige week met zijn vrouw in de slaapkamer besprak wat ze zouden doen als de hel zou losbarsten na het verschijnen van zijn nieuwe boeken. ‘Voor de terreur van islamitische fanatici zullen we niet wijken. Voor Geert Wilders-types die niks van de Koran willen weten ook niet. Maar er is één ding dat mij hier als een appel van de boom kan laten vallen. Dat is als iemand me beledigt. Ik heb zo veel liefde aan dit land gegeven, er zo veel energie in gestopt. Ik ben er de persoon niet naar om te zeggen: ‘Ik wil mijn Nederlands paspoort houden. Nee, als dat gebeurt, ga ik weg. Echt weg.
En terwijl zijn vrouw fantaseerde over Frankrijk of Canada, werd hij, trots in al zijn vezels, opgetild door een gedachte die hem enorm bevrijdde: ‘Ik ga terug. Naar huis. Al word ik direct aan de grens gearresteerd. Liever dat, dan in een land blijven dat mijn inspanningen niet waardeert.’