Jan Wolkers was net vader merel: gevaar is overal

Als vader van een jonge tweeling was Jan Wolkers minstens zo bezorgd als de mannetjesmerel die hij thuis observeerde.

Onno Blom
Een meerkoetnest in het riet om Wolkers' poel. Beeld
Een meerkoetnest in het riet om Wolkers' poel.Beeld

Onder het raam van mijn werkkamer, verstopt tussen de kronkelige takken van de blauwe regen, zit een merelnest. Als ik langs mijn computerscherm naar buiten kijk, zie ik vader en moeder merel af en aan vliegen met een worm of een hooiwagen in hun geelgerande snavel. Vanuit de grote oude acacia aan de overkant van de straat nemen ze een duikvlucht naar het krentenboompje voor mijn deur, en dan, swoesj! het nest op. Omdat mijn raam open staat, is het hier een oorverdovende herrie. Niet alleen van het opgewonden gekwetter van de kleintjes, maar vooral van het schelle merelalarm, dat angstige tjielp tjielp tjielp van de ouders als een kat of Vlaamse gaai in de buurt dreigt te komen.

Boven de deur van het schrijvershuisje in zijn achtertuin heeft Jan Wolkers, toen hij samen met zijn zwangere vrouw Karina in november 1980 op Texel kwam wonen, een plankje gespijkerd waar merels veilig hun nest konden bouwen. Het plankje was geregeld gevuld - en als dat zo was, hield Wolkers het nest nauwlettend in de gaten. In zijn dagboek noteerde hij exact wat er gebeurde en zette er de tijd bij.

'5.45 Mannetjesmerel komt met groene rups die hij aan het middelste jong geeft. Hij is onrustig en verlaat het nest met een alarmroep.'

Toch komen deze regels niet uit Wolkers' dagboek, maar uit zijn roman Gifsla. Wolkers schreef die roman in 1983 in de stilte van zijn tuinhuisje. Hij werkte daar veel beter dan binnen in huis, omdat zijn eigen nest met jongen, de 2-jarige tweeling Bob en Tom, hem veel te veel afleidde.

Onno Blom werkt aan de biografie over Jan Wolkers. Voor de Volkskrant houdt hij daarover een dagboek bij - waarvan we in zoveel delen de notities presenteren.

Gifsla heeft een verdubbeld vertelperspectief. Wolkers schetst in de roman vier dagen uit het leven van Robert Dilling, een oudere, voddige, vervettende schrijver van tweederangs potboilers, die zich in eenzaamheid heeft teruggetrokken op een eiland. Robert Dilling is op zijn beurt bezig aan een thriller, De zetpil van de dood, over een bezeten ornitholoog die bij het bestuderen van de vogelen des hemels getuige is van een moord.

Ingespannen zit de ornitholoog met zijn verrekijker naar het merelnest te kijken. 'Zijn blik gleed naar de zeis die zijn buurman van hem geleend had en gisteravond na zonsondergang, toen hij zelf al vertrokken was, tegen de gecarbolineerde wand van het schuurtje had gezet, met het blad omhoog. Hij vond dat hij daar vrij achteloos neergezet was want als dat levensgevaarlijke werktuig zou gaan glijden zou het vlijmscherpe metaal hoogstwaarschijnlijk het nest doormidden kappen, en met het nest de nog halfkale jonge vogels.'

Jan Wolkers was zelf net vader merel. Hij zag het gevaar overal opdoemen, ook waar het niet was. Na een inspectieronde door zijn tuin, op 23 juli 1981, noteerde hij in zijn dagboek: 'Als ik aan de voorkant van het pad loop denk ik ineens woedend: 'Wie heeft daar godverdomme een eitje staan te pellen!' Dan zie ik dat het de bloemblaadjes van een uitgevallen jasmijn zijn.'

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden