zin van het levenBegrafenisondernemer David Elders
‘Is ons ‘ik’ meer dan een slim verzinsel om met de werkelijkheid om te kunnen gaan?’
Een reis naar India was voor David Elders reden zijn leven aan de dood te wijden. Brengt hem dat dichter bij de zin van het bestaan?, wil Fokke Obbema weten.
Een schok ging door zijn vriendenkring, toen hij als net afgestudeerde filosoof begin jaren negentig aankondigde begrafenisondernemer te worden. ‘Dat is toch wel het laagste van het laagste, geld verdienen aan andermans dood’, luidde een van de reacties. Zijn antwoord: ‘Dat doen de slager en de groenteboer toch ook?’
Al eerder had David Elders blijk gegeven zijn geheel eigen weg te willen gaan. Als student had hij bedacht dat boomhutten een oplossing voor de Amsterdamse woningnood van de jaren tachtig konden zijn. Met een vriend bouwde hij een eerste exemplaar in een boom op het Waterlooplein. Hij woonde er ongeveer een jaar. In die tijd sloopte de politie de hut een keer, wat Elders en zijn kompaan als een geschenk opvatten: de tweede hut, in dezelfde boom, was van aanzienlijk betere kwaliteit.
Zijn voornemen een uitvaartbedrijf te beginnen, kwam voort uit een reis naar India, samen met zijn vader en zijn broer. In dat ‘superreligieuze’ land had hij gezien, hoe de dood ook deel van het leven kon uitmaken. Begrafenissen waren gebeurtenissen waaraan iedereen kon deelnemen. Bij een openbare verbranding zag hij hoe twee jochies de arm van een dode die na enige tijd wat uit de brandstapel stak, weer met een stok in het vuur terugduwden. Met dat beeld op zijn netvlies kwamen de vragen op over de westerse omgang met de dood. Waarom werd er nauwelijks over gesproken? Waarom waren begraafplaatsen en crematoria verbannen naar de randen van de stad, net als de verzorgingstehuizen, die voorportalen van de dood? Zijn begeestering over die vragen was zo groot dat zijn vader Fons, zelf filosoof, hem aanraadde ‘er wat mee te doen’.
Eenmaal terug ontdekte Elders hoe ontkerkelijkt Nederland worstelde met het verzinnen van rituelen na een overlijden. Tegenover de uniforme aanpak van grote begrafenisondernemingen besloot hij een zo persoonlijk mogelijke uitvaart aan te bieden. ‘De begrafenis als spiegel van het leven’, werd zijn adagium. Inmiddels is de dood ruim een kwart eeuw zijn dagelijkse kost. Het gesprek met de 56-jarige Elders vindt plaats in zijn kantoor met uitzicht op begraafplaats De Nieuwe Ooster. Het wordt onderbroken door een telefoontje van praktische aard. Geduldig legt hij een kapper uit dat die pas aan de slag kan, wanneer de overledene in de kist ligt: ‘Anders verpesten we je werk weer helemaal.’ Om er zorgzaam aan toe te voegen: ‘Je moet wel weten dat ze nogal droog haar heeft’.
Wat is de zin van ons leven?
‘Echt niemand op aarde weet daar het antwoord op. Sommigen mensen kunnen wel doen alsof en misschien weten ze er ook ietsje meer van, maar niemand weet het echt. Fundamentele zekerheid valt niet te geven. Het enige dat vaststaat, is dat je doodgaat (lacht). Dat is trouwens ook de reden dat de vraag naar de zin van het leven bestaat.’
Maar wat is voor u de zin?
‘Ik weet het echt niet. Ik heb er wel over nagedacht, maar ik weet alleen wat voor mij persoonlijk zinvol is. Zelfs dat weet ik dan maar een klein beetje.’
Hoe komt het dat de mens zo in het duister tast over die zinvraag?
‘Het begint ermee dat onze waarneming van de werkelijkheid zo beperkt is. We zijn ongelooflijk geconditioneerd – terecht overigens, want we hebben patronen en automatismen nodig om houvast te hebben. Neem deze asbak. We denken dat je er alleen sigarettenas in kan doen, terwijl je er net zo goed koffie uit zou kunnen drinken. We beseffen nauwelijks hoezeer onze waarneming geconditioneerd is. Zelf ervoer ik dat, toen ik als kind een tijdje in Mali in een dorp woonde. In de eerste dagen kon ik geen enkel verschil tussen zwarte mensen zien, ze waren allemaal hetzelfde. Na een paar dagen leerde ik dat. Later had ik dat met koeien. Die lijken eerst allemaal op elkaar, maar als je ze tien keer ziet, valt pas op dat ze allemaal een eigen gezicht hebben. In feite zijn we niet veel anders dan die Indianen uit Zuid-Amerika die de vloot van de Spanjaarden niet herkenden, domweg omdat ze nooit een zeilschip hadden gezien en dus niet konden begrijpen wat er op hen afkwam.
‘Dan heb je ook nog ons verstand, waarvan Kant ons de beperkingen heeft laten inzien: kennen wij een object echt, of kennen wij het alleen zoals wij het kunnen begrijpen? Waarnemingen zijn geen feiten, maar onze interpretaties. Ik vind de term ‘nepfeit’ daarom ook zo leuk, want ieder feit is dat bij wijze van spreken – het is altijd een kwestie van hoe je ergens tegenaan wenst te kijken.’
Wat betekent dat voor de vraag naar de zin van het leven?
‘Dat betekent dat het, net als met de vraag naar het geloven in God, telkens een kwestie van definitie is. Wat bedoel je met God? Mensen verstaan daar van alles onder, heb ik door mijn werk ervaren. Daardoor kan ik niet goed antwoord op die geloofsvraag geven. Hetzelfde geldt voor de vraag naar de zin van het leven – wat is zin, wat is leven?’
Heeft het leven wellicht geen zin? Of weet u ook dat niet?
‘Waarom zou het geen zin hebben?’
Omdat we worden geboren en doodgaan zonder dat het een duidelijk doel dient.
‘Dat geldt niet alleen voor mensen, maar ook voor planten en dieren. En voor de aarde zelf, die gaat ook een keer dood. Ik denk inderdaad niet dat het een bepaald doel dient, of dat er een ontwikkeling is naar een ‘Goddelijk Zijn’. Wanneer ik zo puur mogelijk probeer te kijken naar wat er is en dus zo min mogelijk erbij ga verzinnen, wat zie ik dan? Alleen maar beweging, dat is hét kenmerk van het universum. De zin moet je dus niet zoeken in een toestand, een zijn, want dat zou die dynamiek weerspreken. Als er een zin is, zoek ik die in de beweging. Dan zie ik het hebben van een kind als iets dat deel daarvan uitmaakt: mijn lichaam wordt deels via een kind doorgegeven en daarna wordt het verbrand of opgegeten door beestjes. Wat er daarna resteert, maakt weer deel uit van het geheel. Participeren in die beweging zou de zin kunnen zijn.’
Zonder dat u weet waartoe die beweging dient?
‘Ik veronderstel dat het nergens naartoe gaat – ik zou niet weten wat voor ‘naartoe gaan’ er zou kunnen zijn.’
Geeft omgaan met de dood zin aan uw leven?
‘Zeker. Ik beschouw mijn werk als zinvol voor de samenleving. Ik doe mijn uiterste best mensen te helpen zo goed mogelijk met een overlijden om te gaan. Mijn betrokkenheid heeft hopelijk een gunstiger effect op hen dan een bedrijf dat een doorsnee-begrafenis aanbiedt: drie muziekstukken, twee korte sprekers en aan het eind weet je nauwelijks over wie het ging. Ik kom nog wel eens klanten tegen die zeggen dat ze met plezier aan de uitvaart terugdenken.’
Plezier?
‘Ja, hoe gek dat ook klinkt. Een overlijden is meestal droevig, maar komt soms ook als een opluchting, zowel voor de overledene als de achterblijvers. Het is altijd een intense ervaring met vaak mooie kanten. Nabestaanden worden teruggeworpen op zichzelf en gaan vaak nadenken over de zin van het leven. Dat leidt soms tot radicale beslissingen, zoals het opzeggen van een baan. De dood van een naaste wordt als zwaar ervaren, terwijl het iets normaals is. Dat is een van de redenen dat ik met dit vak ben begonnen, in de jaren negentig werd er nog echt over gezwegen’.
Is dat nu anders?
‘Ja. Destijds werd zeker op televisie sterk de nadruk gelegd op jong, mooi en succesvol. Je hoorde maar weinig over de andere kant van het leven, die van het verval en de dood. Ik wil niet zeggen dat die belangrijker is, maar hij is wel complementair. Alleen kwam die nauwelijks aan bod, er was sprake van een complete ontkenning. Onder invloed van de ontkerkelijking en omdat de babyboomgeneratie nog vooral bezig was met zijn zelfontplooiing. Maar de vraag naar de zin van het leven borrelt altijd weer op – bij verlies van een baan, ziekte of dood, kortom bij tegenslag. Of nou ja, wat wij tegenslag noemen.’
Bent u veranderd door de jarenlange, dagelijkse omgang met de dood?
‘Het grootste effect is denk ik dat ik geneigd ben problemen te bagatelliseren in de trant van: ‘Het kan altijd nog erger.’ Verder besef ik vooral: je kunt op ieder moment doodgaan. Als er dingen zijn die je per se in je leven wilt doen, maak er werk van. Stel wezenlijke dingen niet uit. Als je in een baan zit die niet past, ga op zoek naar iets anders. Werken is toch wat we het meest doen, dan kan het maar beter zinvol zijn. En probeer een leven te leiden dat fijn is voor jezelf en je naasten. Voor die ander geldt ook dat het ieder moment afgelopen kan zijn.’
Behoort leven na de dood tot de mogelijkheden?
‘Er is absoluut leven na de dood, want dood is ook leven. Na de dood krioelt het leven verder – het lichaam gaat over in atomen en die worden gerecycled. De grens tussen wat wel en niet leeft, is alweer een kwestie van definitie. Of ons leven ophoudt, weten we niet. Wat is ‘ons leven’? De veronderstelling is dan dat er een geest of een ziel is die doorgaat. Maar we weten niet eens of die wel bestaat. Voor hetzelfde geld ben ik mijn bacteriën. Misschien zijn zij veel meer ‘ik’ dan wat we daar doorgaans onder verstaan.’
Het niet-weten kenmerkt ons?
‘Zeker. Ik kan bijvoorbeeld achteraf wel constateren wat zin aan mijn leven geeft – mijn kinderen, mijn werk, mijn vrouw natuurlijk, mijn voetbalclub. Maar ik kan die zin niet plaatsen in een groter geheel. Want dan heb ik zoveel vraagtekens bij dat ‘ik’; of dat wel bestaat en wat het dan voorstelt. Is het meer dan een slim verzinsel van ons om met de werkelijkheid om te kunnen gaan? Fundamenteel weet ik dat niet.’
Is uw punt vooral dat we bescheiden moeten zijn?
‘Inderdaad. Wij mensen zijn zeer onbescheiden, zie de plek die we in de natuur in denken te kunnen nemen. We doen alsof we de natuur naar onze hand mogen zetten, terwijl het in feite een samenspel is – mijn bacteriën gebruiken mij ook. Het leven is een op wederkerigheid gebaseerd systeem.’
Boektip
‘The Tao of Physics van Fritjof Capra. Hij gaat in dit boek over kwantummechanika in op vaste deeltjes die in potentie overal kunnen zijn en op de onmogelijkheid objectief waar te nemen zonder het waargenomene te verstoren. Het gaf mij het vertrouwen dat mijn overtuigingen over wederzijdse afhankelijkheid en het niet-bestaande ego niet zo gek waren.’