Iran is terug van nooit weggeweest
In kringen van Amerikaanse politicologen doet sinds enige tijd een fraaie term de ronde: de Starbucks fallacy. Nee, de kwaliteit van het gebodene bij het wereldwijde koffieconcern is niet in het geding. Met de term wordt gedoeld op de foutief gebleken veronderstelling dat als mensen in hun rol van consument eenmaal gewend zijn geraakt aan een ruime keuze uit (koffie)variëteiten, ze vanzelf ook politiek pluralisme gaan eisen. China - maar ook Vietnam - levert het voorbeeld van het tegendeel. Een relatief open economie kan samengaan met een gesloten politiek stelsel. Misschien op den duur niet, maar ja, op langere termijn zijn we allemaal dood, zoals Keynes zei.
In navolging van de Starbucks fallacy zou ik de Ali B misvatting willen introduceren - erin berustend dat de term geen internationale erkenning zal krijgen, want voorbij Zevenaar neemt de wereldberoemdheid van Ali B toch snel af. Het gaat om het idee. Ali B was een onaangepast crimineeltje, maar kreeg voet aan de grond als rapper, oogstte erkenning en ontwikkelde zich tot de modelallochtoon die hij nu is. Ongeveer zo'n positieve evolutie heeft president Obama in gedachten voor Iran.
Het is duidelijk dat hij alles op alles zet om tot een akkoord over Irans nucleaire programma te komen. Zijn redenering daarbij luidt: een dergelijk akkoord zal de weg vrijmaken naar een relatie met Teheran die ook op andere terreinen vruchten zal afwerpen.
In een recent interview zei hij dat met bijna zoveel woorden. Het beoogde akkoord, waarover wordt onderhandeld met maart als (nieuwe) deadline, moet ertoe bijdragen dat Iran 'een succesrijke regionale mogendheid wordt die zich voegt naar de internationale normen en regels'. Een mogendheid die nog steeds haar eigen belangen en opvattingen koestert, maar ook verantwoordelijkheid toont voor een zekere mate van stabiliteit en zich niet langer te buiten gaat aan ideologische scherpslijperij.
Eerlijk gezegd dacht ik een paar maanden geleden dat het inderdaad die kant op zou kunnen gaan. President Rohani wekte de indruk serieus te streven naar een betere verstandhouding met het Westen, ook met de VS. Hij leek daarvoor voldoende ruimte te krijgen van geestelijk leider Khamenei.
Er was eind 2013 een beginselakkoord over de nucleaire kwestie gesloten tussen Iran en de G5+1 (de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland), dat door argwanende omstanders werd afgekraakt, maar waarin Teheran wel degelijk water bij de wijn deed. En de diplomaten die onderhandelden over het meer omvattende vervolgakkoord, gaven positieve signalen af.
Maar dat akkoord, dat vóór december zijn beslag moest krijgen, kwam er niet, en dat was een omineus teken. Want er was sprake van een tamelijk zeldzame window of opportunity voor Iran, die zich niet snel weer zal voordoen. De Amerikanen - die op dit punt nu eenmaal de belangrijkste stem in het kapittel hebben - waren feitelijk bereid om Irans recht op verrijking van uranium te erkennen, zij het onder strikte voorwaarden en streng toezicht. In Washington hadden de Democraten nog de meerderheid in de Senaat, waardoor Obama vanuit het Congres minder weerstand tegen concessies aan Teheran hoefde te vrezen.
Dat laatste is niet langer het geval. Met een Republikeinse meerderheid in beide kamers van het Congres maakt een akkoord met Iran dat niet aan maximale veiligheidseisen voldoet, daar praktisch geen kans. Dat wil zeggen: dan zullen de sancties zeker worden gehandhaafd, dan wel opnieuw ingevoerd.
Dat wist men in Teheran natuurlijk ook, wat erop duidt dat oude ideologische reflexen terug zijn van nooit weggeweest. Of dat de Iraanse leiders denken dat hun positie aanzienlijker sterker is geworden sinds de opkomst van Islamitische Staat en de commotie die dat heeft veroorzaakt in het Westen.
Hoe dan ook: hier manifesteert zich de Ali B misvatting. Een ereplaats in een regionale orde die mede door de Amerikanen en hun bondgenoten wordt gedefinieerd, wordt kennelijk niet op prijs gesteld. Alles wijst erop dat Iran een regionale grootmacht wil worden op zijn eigen voorwaarden, schreef Jeffrey Goldberg deze week in The Atlantic.
Aan ijzers in het vuur heeft Teheran in elk geval geen gebrek: nauwe banden met Hezbollah, idem met Hamas, grote invloed in Bagdad, hindermacht in Jemen en Bahrein. Bovenal is er de substantiële militaire aanwezigheid in Syrië, waar Iraanse Revolutionaire Gardisten cruciale steun verlenen aan de troepen van president Assad. Zonder Iraanse bijstand was diens regime al lang van het toneel verdwenen. En was in veel mindere mate het giftige zaad verspreid dat de IS-jihadisten heeft grootgemaakt.
Paul Brill is buitenlandcommentator van de Volkskrant.