In de synagoge is nog zelden een dienst
Oss is een werkstad, het Manchester van Nederland. Er gebeurt niets, er broeit van alles. Sietse van der Hoek verhaalt over Oss in dertien wekelijkse afleveringen....
DIT is het getal der joden in Oss: 380 voor de oorlog, 70 direkt na de oorlog, 40 nu.
Tien mannen zijn nodig voor een dienst in de synagoge; er is dus nog maar sporadisch een dienst in de synagoge van Oss. Maar: als er iets is, komt men, en bijna allemaal bij begrafenissen op de ommuurde begraafplaats, uit 1889, aan de Hescheweg.
De saamhorigheid is zo groot dat, hoewel al lang niet meer orthodox, de joodse gemeente van Oss zich niet wil aansluiten bij het Verbond van Liberaal-Religieuze Joden in Nederland. Het zou een splitsing teweegbrengen - van dat ene orthodox-joodse gezin. Ze laten het daarom maar zo. Want, zegt Otto Oppenheimer, 'voor ons zou er hoe dan ook niks veranderen, we doen toch wat wij willen.'
Tien jaar was hij voorzitter van de joodse gemeente in Oss en zijn hele werkzame leven in dienst van Organon, hoofd chemische produktie op het laatst. 'Wat hij uitzocht', wijst Oppenheimer op de persoon tegenover hem in een bungalow met jolige eekhoorntjes buiten op het gazon, 'moesten wij maken'. Max de Winter, voorheen hoofd organische chemie bij Organon, de man van de pil: 'Op het lab was het een gevleugeld gezegde: Meneer Oppenheimer wil ze het liefst droog laten paren. De steroïed-chemie gebruikt veel oplosmiddelen en daar had hij een hekel aan.'
Joden waren de aartsvaders van de Osse industrie. Ze kwamen kort na elkaar in de tweede helft van de vorige eeuw: Daniël van den Bergh met een wattenfabriekje, Simon van den Bergh (geen familie) met een boterhandel, Hartog Hartog met een slachterij, en de gebroeders Nathan en Arnold van Zwanenberg verhuisden hun koosjere vleeshouwerij annex veehandel van het naburige Heesch naar de spoorlijn in Oss.
De Zwanenbergs exporteerden levend vee naar Londen. Het verhaal wil dat een varken dat de reis niet overleefde, hen op het idee bracht de beesten in Oss alvast te slachten en ze voorgepakt als Zwan-vleeswaren te verhandelen.
G B stond geschreven op de schoorsteen van de watten- en kapokfabriek: Gebroeders van den Bergh. Ze betaalden slecht. De joodse volksmond vertaalde de initialen daarom met geen braga, geen zegen, niets aan te verdienen. De gojse omgeving noemde hen 'de wattenjood', ook nadat de gebroeders tapijten gingen maken onder de naam Bergoss, nu Desso.
De Van den Berghs van de boter waren naar Rotterdam vertrokken en fuseerden daar uiteindelijk tot Unilever met de katholieke Jurgens, die andere in Oss begonnen ondernemer in 'fabrieksmatige kunstboter'.
De nazaten van de slagersjoden Zwanenberg en Hartog (Unox) bleven in Oss en voegden zich in 1970 samen tot de Unilever Vlees Groep. Saal van Zwanenberg had al in 1923 uit slachtafval Organon opgericht.
Feitelijk antisemitisme was er niet of viel als zodanig niet op in Oss. 'De katholieken waren net zo hard tegen ons als tegen protestanten.' En als de pastoor in Berghem al te nadrukkelijk opponeerde tegen het dienen van katholieke meisjes in gegoede joodse huizen, dan waren joodse werkgevers niet te beroerd fijntjes te laten weten dat zoiets repercussies zou kunnen hebben voor de banen van katholieke arbeiders op hun fabriek.
Hoe klein ook in getal, de joodse gemeenschap in Oss functioneert - zo goed zelfs 'dat Amsterdam, waar het crisis is, in ons een voorbeeld ziet'. Twintig à vijfentwintig mensen regelmatig op vergaderingen van de zionistische afdeling. Bijeenkomsten met veertig à vijftig mensen van het Genootschap Nederland-Israël. Een afdeling van Bnei Akiwa: voor de drie kinderen van die ene orthodoxe familie. En zo'n tachtig mensen vieren elk jaar paasfeest aan de seiderdis in De Winters bungalow.
Max de Winter (van 1920) moest in 1942 weg bij Shell-Amsterdam. Hij werd keukenknecht in het joodse krankzinnigengesticht Apeldoornse Bos, tot de Duitsers het leeghaalden. Gevlucht naar zijn zus in Deventer, kantinebediende bij de Joodsche Raad, ondergedoken bij een tuinder in Twello, na verraad gepakt en via Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij gescheiden werd van zijn vrouw die hij nooit weer zou zien.
Zijn redding was dat hij erin slaagde een blokje tot op een honderdste millimeter vlak te vijlen en te werk gesteld werd op de Siemens-fabriek. (Met zelfspot: Vijlen kan hij nog steeds erg goed.) Voor de Russen uit werd hij gedreven naar Buchenwald, Berlijn en in Sachsenhausen bevrijd door de Russen. Weer lopen, richting Nederland nu. In 1948 naar Organon-Oss.
Otto Oppenheimer (geboren 1917, vader winkelier in galanterieën in Oss) kreeg per 1 juli 1942 ontslag bij Organon, maar werd door het bedrijf nog een tijd erna in dienst gehouden en nog langer betaald. Hij dook onder in Amersfoort, keerde op bevrijdingsdag op een fiets zonder banden terug naar Oss, waar hij na een week al door Organon gebeld werd met de vraag wanneer hij weer kon beginnen. 'Nou, eerst even bijkomen', zei hij.
Twee van zijn familie van zes waren over na de oorlog. Van de 252 gedeporteerde joden uit Oss overleefden slechts zes de concentratiekampen.
Niemand zei tegen Otto Oppenheimer: 'Ik ben blij dat je terug bent.' Maar dat was niet specifiek Ossigs. Max de Winter ging, terug in Amsterdam, naar de banketbakker waar ze tot halverwege de oorlog vaste klant waren geweest en kreeg te horen: 'Er staat nog één gulden vijfenveertig van jullie.'
Sietse van der Hoek