'Ik begon te huilen, ik kon niet ophouden'
Voor velen in de omgeving van Srebrenica is de val van de door Nederlanders bewaakte enclave in juli 1995 nog dagelijkse realiteit.
Elke dag zoeken naar bewijs
'Ik heb botten. Wil je ze zien?' Nog voor hij zich goed en wel heeft voorgesteld loopt Ramiz Nukic (54) de weg voor zijn huis op. In een bos verderop heeft hij onder een kledingstuk een aantal botten verstopt. Hij heeft ze gevonden in een beekje even verderop.
Nukic, een man van weinig woorden, laat ze een voor een zien: drie dijbeenderen, een spaakbeen of ellepijp, een rib en een ruggenwervel. Dat laatste moet van een kind geweest zijn. Het is te klein voor een volwassene.
Het zijn de stoffelijke resten van moslims die na de val van Srebrenica de bossen in vluchtten. Zelfs het hemd waarmee Nukic de botten heeft toegedekt, komt uit de voormalige VN-enclave. Het is gemaakt van een parachute waarmee hulpgoederen werden gedropt.
De gevluchte moslims wilden het door hun volksgenoten gecontroleerde Tuzla bereiken, maar zover kwamen ze niet. In de buurt van het huis van Nukic vielen ze in een hinderlaag van de Serviërs.
Nukic kan het weten, natuurlijk. Hij was er zelf bij. 'Van alle kanten werd het vuur geopend. Ik begrijp nog altijd niet hoe het mogelijk is dat ik heb kunnen ontsnappen.'
Zijn vader en broer, die een paar jaar eerder samen met hem in Srebrenica hun toevlucht hadden gezocht, hadden minder geluk. Ze kwamen om, zoals de meeste andere vluchtelingen.
Na zijn terugkeer, in 2002, ging Nukic op zoek naar hun stoffelijke resten. Zijn vader en broer vond hij niet, maar dankzij zijn speurwerk konden al minstens 250 slachtoffers geïdentificeerd worden. En dat gaan er nog meer worden. Elke dag trekt hij er op uit. 'Als ik niets vind, voel ik me slecht.'
Vanuit zijn huis in het gehucht Kamenice heeft Nukic een zicht op de bergen in de omgeving. Het moet een van de mooiste plekjes van Bosnië zijn.
'We hebben alles hier', vertelt hij. 'Gezonde lucht, helder water...' Alleen een beetje meer geld zou bepaald wel van pas komen.
Werk heeft hij niet. Met zijn vrouw, schoonzus, twee zonen en drie kleinkinderen moet hij zien te overleven van wat zijn schapen hem opleveren. Maar zijn diepste wens is dat alle slachtoffers geborgen worden. 'Ik zou willen dat alle moeders vrede vinden', zegt hij.
Zelf weet hij hoe moeilijk het is om in onzekerheid te leven. Pas dit jaar werden in een massagraf in de buurt van Kamenice een paar botten van zijn vader gevonden. Zaterdag wordt hij in Potocari begraven.
Lees hier een interview met de half Kroatische, half Servische Dražen Erdemovic (43). Hij maakte deel uit van de beruchte tiende commando-eenheid van het Bosnisch-Servische leger.
Bang voor ideeën jonge Serviërs
Het was de dag dat haar neef sneuvelde. Fatima Klempic Dautbasic (49) was in het ziekenhuis van Srebrenica slachtoffers van de Servische aanvallen aan het behandelen. Moslims die op landmijnen waren gelopen of door sluipschutters onder vuur waren genomen. Vaak was er niet eens verdoving. 'We amputeerden bij de gewrichten,' vertelt ze. 'Dat doet minder pijn.'
En toen werd er plots een gewonde Servische vrouw binnengebracht. 'Zij is het die je neef heeft vermoord, zeiden ze.' Zijn lichaam lag in dezelfde kamer.
De vrouw had een kogel in haar been. Niemand anders kon die eruit halen. Klempic was die dag de enige arts in het ziekenhuis. 'Ik was aan het huilen, maar ik concentreerde me op mijn werk. Ik sprak geen woord en keek haar niet aan. Ik weet alleen dat ze groot was en blond.' De vrouw zou later tijdens een gevangenenruil vrijgelaten worden.
Tot op het allerlaatste moment hoopte Klempic dat Srebrenica gered zou worden. Dat de Nederlandse VN-soldaten hen zouden beschermen of dat de NAVO een luchtaanval zou lanceren tegen de Servische posities. Maar dat gebeurde niet en er zat niets anders op dan te vluchten. Nadat haar patiënten naar de VN-basis in Potocari waren gebracht, trok ze samen met haar collega's de bossen in. Ze was een van de weinige vrouwen die op de vlucht sloegen. 'Ik wilde mijn eigen lot in handen nemen. Alles was beter dan verkracht worden.'
Als slangen kropen ze door de heuvels om toch maar niet ontdekt te worden door de Tsjetniks, de Servische troepen. Maar dat is moeilijk als je met tienduizend op pad bent. Plotseling werden ze van alle kanten beschoten. Amper een duizendtal vluchtelingen kon ontsnappen. Klempic was een van de laatsten. Na haar werd het net gesloten. Na een helse tocht bereikte ze door het Bosnische regeringsleger gecontroleerd gebied. Naar het ziekenhuis van Srebrenica zou Klempic niet meer terugkeren. Ze werkt al twintig jaar als gynaecoloog in Tuzla. Ze moet er hard werken voor weinig geld maar wat is hard als je Srebrenica hebt overleefd.
Klempic heeft het er moeilijk mee dat de daders geen verantwoordelijkheid nemen voor hun misdaden. 'Ze blijven ontkennen. Jullie hebben ook Serviërs gedood, zeggen ze en dat klopt. Maar wij zijn de oorlog niet begonnen en we hebben ook geen onschuldige burgers vermoord.' Nog het meest verontrustend is de reactie van de jonge Serviërs. 'Je zou verwachten dat die er anders over denken, maar dat is niet zo. Het maakt me bang.'
Artikel loopt door onder afbeelding
Zelfs voor Serviërs een goed woord
'Heb je dat gehoord?' Nesib Mandzic (52) is een historische opname over de val van Srebrenica aan het bekijken als hij aandacht vraagt voor een vreemd geluid. De zonnepaneelverkoper uit Vogosca - een voorstad van Sarajevo - spoelt de opname terug. Terwijl de Nederlandse commandant Thom Karremans en de Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladic het lot van de achtergebleven moslims bespreken, is op de achtergrond een verschrikkelijk gekrijs te horen.
Niemand van de aanwezige Nederlandse VN-officieren schenkt er aandacht aan, maar Mandzic, die erbij was, wist maar al te goed waar het gekrijs vandaan kwam. Buiten werd een varken gekeeld.
'Dat was voor mij bedoeld', zegt hij. 'De Serviërs wilden mij als moslim schrik aanjagen.'
Als vertegenwoordiger van de inwoners van Srebrenica zat Mandzic mee aan de onderhandelingstafel. Het was een klusje waarvoor hij liever voor bedankt had, maar hij had geen keus. Als schoolhoofd was hij een van de weinige gezagsdragers die niet gevlucht was. Sinds hij een granaatscherf in zijn rug had gekregen was hij slecht te been.
Niet dat zijn aanwezigheid veel uitmaakte. Tijdens de twee vergaderingen die hij bijwoonde werd de wet gedicteerd door Mladic. Met valse beloften probeerde de militaire leider van de Bosnische Serviërs zijn gehoor te sussen. De dertigduizend moslims die hun toevlucht hadden gezocht op de VN-basis van Potocari zou geen haar gekrenkt worden. Mandzic geloofde er niets van. Maar bij de Nederlandse officieren vond Mandzic weinig steun. 'Ik had de indruk dat ze meer met hun eigen vertrek bezig waren dan met de veiligheid van de vluchtelingen.'
Zijn vermoeden werd bevestigd toen Nederlandse soldaten even later de Serviërs hielpen bij de 'evacuatie' van de basis. De mannen werden van de vrouwen en kinderen gescheiden. Toen Mandzic commandant Karremans daarover wilde aanspreken, kreeg hij te horen dat deze ziek was.
Het heeft bij Mandzic, die samen met de Nederlandse soldaten de basis zou verlaten, een bittere nasmaak nagelaten. 'Als officier en als man heb je de plicht mensen te beschermen die onder je hoede staan.'
Toch wil Mandzic de Nederlanders niet over één kam scheren. Hij is een man van de verzoening, die zelfs voor de Serviërs een goed woord heeft. 'Ik weet dat ze het moeilijk hebben hun misdaden te erkennen, maar we zijn buren. Ik hoop dat we ooit kunnen samenleven.'
De man die ze nooit kregen
Mevludin Oric, een Bosnische moslim die aardig wat weg heeft van Sean Penn, heeft twee geboortedagen. De eerste valt op 1 februari 1970, de tweede op 14 juli 1995.
Die laatste dag stond hij samen met zijn neef en acht andere Bosniërs voor een Servisch vuurpeloton. In de buurt van Srebrenica was hij in handen van Bosnische Serviërs gevallen. Samen met tweeduizend andere gevluchte mannen werd hij in de gymzaal van een school opgesloten. Na een bezoek van generaal Ratko Mladic werden ze geblinddoekt en in groepjes van tien naar een veld buiten het dorp Karakaj gebracht.
'Ze gaan ons doden', zei zijn neef toen ze zich in een rij moesten opstellen. 'Nee, hoor', antwoordde Oric. Precies op dat moment schoten de Serviërs hun kalasjnikovs leeg. Oric dook neer en bleef voor dood liggen. Als door een wonder was hij door geen enkele kogel getroffen.
Gered was Oric toen nog lang niet. Voor en achter hem ging het moorden gewoon door en nadat een andere overlevende had proberen te vluchten, kregen de moordenaars van hun commandant het bevel alle slachtoffers voor de zekerheid door het hoofd te schieten.
Opnieuw ontsprong Oric de dans. Zijn neef, die boven op hem lag, kreeg een kogel door het hoofd, hij niet. Oric viel flauw.
Een tijdje later, het moet al middernacht zijn geweest, werd hij gewekt door geschreeuw. De Serviërs waren opgehouden met het blinddoeken van hun slachtoffers. Die moesten de dood in de ogen kijken. Sommigen smeekten voor hun leven.
Nadat iedereen in de gymzaal vermoord was, gingen de Serviërs naar huis. Eigenlijk had er iemand moeten achterblijven om een oogje in het zeil te houden, maar niemand had daarin zin. Ze hadden hard genoeg gewerkt. Toen pas sloegen bij Oric de stoppen door. 'Ik begon te huilen, ik kon niet ophouden.'
Een week later slaagde hij er in bevrijd gebied te bereiken. Naar zijn dorp in de buurt van Srebrenica kon hij niet terugkeren. Dat bevindt zich in het Servische deel van Bosnië en daar lusten ze hem rauw. Vanwege zijn getuigenissen voor het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag is hij een bekend gezicht.
Samen met zijn familie woont hij in Podlugovi, een dorp in de buurt van Sarajevo. Werk heeft hij niet. Wie wil er nu iemand met een posttraumatische stressstoornis een baan geven?
Eigenlijk zit er maar één goede kant aan zijn verhaal. Wanneer hij per auto of vliegtuig reist, voelt iedereen zich veilig bij hem. 'Er kan me toch niks overkomen.'