Ierse achtergronden tot op de gierende zee toe

De zelfkant van de oudheid, De pathologie van de veldslag, Het pantheon van vergeten dingen, Het einde van de geschiedenis?...

WILLEM KUIPERS

Maar niets is minder waar. De aangehaalde titels mogen bij oppervlakkige beschouwing wat al te gemakkelijk aan de inmiddels lege bureaus tot stand gekomen zijn, de lading die zij dekken is in de meeste gevallen alleszins de moeite waard (en als je dat eenmaal weet, vallen ook die titels wel mee. De pathologie van de veldslag bijvoorbeeld is eigenlijk heel mooi).

Voordat ik er nader op inga, wil ik eerst drie andere boeken aan de orde stellen: In lichterlaaie van de Ierse schrijver Colm Tóibín; Zonsopgang met zeemonster van de Ierse schrijver Neil Jordan en deel twee van de zestien-delige serie over de zeeman Jack Aubrey en zijn vriend Stephen Maturin, Aan lagerwal, van de hand van de oude varensgast Patrick O'Brien, die afgaande op zijn naam ongetwijfeld ook Iers bloed in zijn aderen heeft.

Een Ierse week dus. Bij het eerste van de drie boeken die ik ter hand nam, In lichterlaaie van Tóibín, dreigde mijn op niets berustende enthousiasme algauw getemperd te worden en besloop me de twijfel of ik wel dóór zou lezen, want de buitengewoon realistische verteltrant van de schrijver, die de uitgever aan Dubliners van James Joyce deed denken (maar mij helemaal niet) kwam me ronduit tantaliserend voor. Bovendien begon dit verhaal over een oude rechter in Dublin met de morele dilemma's aangaande een abortus-proces en daar had ik nu even geen behoefte aan (wéér die abortuskwestie in Ierland).

Maar gaandeweg bleek dat Tóibín iets heel anders in de zin had. Die abortus was maar bijzaak. Hij wilde veel meer, hij wilde het verborgen leven blootleggen van deze rechter, Eamon Redmond geheten, zijn innerlijk, zijn herinneringen, de verhouding tot zijn vader (zijn moeder stierf in het kraambed), zijn afstandelijkheid, zijn werklust, zijn twijfel en zijn onzekerheid. Maar vóór alles wilde hij de verwarring laten zien waaraan de strenge jurist, voor wie alleen de wet telt en niets anders dan de wet (lex dura, sed lex) in zijn nadagen ten prooi is, gedwongen als hij wordt de zo 'tegenstrijdige waarden' in deze wereld onder ogen te zien.

Dat wordt hem niet alleen in de rechtszaal duidelijk, maar ook thuis, waar hij bij alle liefde die zijn dierbaren hem toedragen, stuit op de toenemende reserve van zijn vrouw, zijn zoon en zijn dochter (die zich net als het meisje over wie hij recht moet spreken, buitenechtelijk heeft laten bezwangeren). Hij is een eenzaat, gehard door de opvoeding van zijn vader, die hem al vroeg met het ingewikkelde politieke leven van Ierland in contact bracht. Hij is iemand die, zoals hijzelf zegt, van niemand afhankelijk is, die niemand nodig heeft, maar die hybris wordt, net als de kuststreek in het Zuidoosten van Ierland, waar hij zich met zijn vrouw regelmatig terugtrekt en die onder het geweld van de zee gevaarlijk aan het afkalven is, steeds verder ondergraven, met als triest dieptepunt de hersenbloeding van zijn vrouw, die hij vanaf dat moment verzorgt, totdat zij sterft en hij voor het eerst in zijn leven alleen is in zijn verdriet.

Je hebt bij dit boek steeds het gevoel dat deze Eamon Redmond op iets rampzaligs afstevent - alsof hij zoiets verdient - maar toch blijft alles in deze roman binnen zekere perken gewoon, alledaags, herkenbaar. Tóibín gaat zich niet aan dramatische effecten te buiten. Bijna saai rapporteert hij over de gebeurtenissen in Redmonds leven, maar hij doet dat zo intens, zo goed, dat je geneigd bent het begrip realisme in de literatuur weer eens als veel te grof, te algemeen en eigenlijk als nietszeggend te beschouwen.

Dit boek is niet zo 'realistisch' als het zich voordoet. Tóibín maakt zich niet schuldig aan enigerlei vorm van 'copieerlust des dagelijkschen levens', maar zoekt bij zijn pogingen om het leven van Redmond betekenis te geven trefzeker de illustraties. En dat werkt. Het werkt zó goed, dat je binnen de omlijsting van deze strikt-Ierse omstandigheden geleidelijk aan steeds helderder de donkere spiegel ziet opdoemen, waarvoor deze ene mens staat. (Atlas, ¿ 39,90).

Zonsopgang met zeemonster heeft een vergelijkbare Ierse achtergrond. Ook hier is sprake van verbeten politieke strijd, tussen de Fianna Fail en de Fine Gail - die het alleen met elkaar eens waren als het erom ging hun voormalige kameraden van de IRA genadeloos uit te roeien -, maar deze roman is in een bepaald opzicht veel 'wilder'. Neil Jordan heeft met de vlucht van zijn hoofdpersoon, Donal Gore, naar de Spaanse burgeroorlog iets spectaculairs aan zijn verhaal toegevoegd, wat alleen tamelijk geforceerd te rijmen valt met de driehoeksverhouding die hij wil laten zien. Donals vader, een 'gevallen' minister, die als enige tijdpassering nog slechts het vissen met zijn zoon heeft, is na de dood van zijn vrouw verliefd geworden op de pianolerares Rose. Maar dat is Donal ook.

Na Donals vertrek naar Spanje trouwen de oude Sam en Rose en krijgt Sam een hersenbloeding, die hem volledig verlamt. Donal dreigt in Spanje geëxecuteerd te worden, maar hij wordt gered door een Duitse Abwehr-officier die wil dat hij in Ierland voor de Duitsers gaat spioneren. Dat doet hij, maar helemaal ernstig neemt hij die opdracht niet. De schrijver trouwens ook niet. Hem biedt die spionage-affaire de mogelijkheid om op 'sinistere en lachwekkende zaken' in de Ierse politiek te wijzen (met De Valera in de rol van een president, die de Duitse ambassadeur gaat condoleren met de dood van Hitler).

Voor Jordan is de politiek van minder gewicht dan de verhouding van Gore tot zijn vader en Rose. Dat levert navrante scènes op, bijvoorbeeld als Donal zijn geliefde Rose het liefst aanhaalt voor de ogen van zijn machteloze vader in zijn rolstoel. Zo wordt de spanning tussen deze drie mensen opgevoerd. Behalve liefde speelt ook wraak daarbij een rol. De wraak van Donal op zijn ooit zo machtige vader. Maar wat er precies tussen vader en zoon aan de hand is wordt pas tegen het einde van dit boek prijsgegeven. Vader Gore is dan van zjn rolstoel in zee getuimeld en, neemt men aan, verdronken. Maar in een letterlijk fantastische slotscène duikt hij weer op, als herboren, en dan blijkt wat er werkelijk aan Donals soms zo grillige, onbezonnen en gevaarlijke gedrag ten grondslag heeft gelegen. De onverbrekelijke band tussen vader en zoon, hún wederzijdse liefde. Die maakt zelfs de lieftallige Rose overbodig (Van Gennep, ¿ 34,90).

Precies een jaar geleden signaleerde ik in deze rubriek het eerste deel van de twaalfdelige serie over de avonturen die de marineman Jack Aubrey en zijn vriend, de scheepsarts van Iers-Spaanse afkomst Stephen Maturin, met hun schip De Sophie beleefden. Voor de liefhebbers van de zeilvaart zo rond het begin van de negentiende eeuw moet dat boek, De Sophie, een waar genoegen zijn geweest (het werd al snel herdrukt). In deel twee, dat nu verschenen is onder de titel Aan lagerwal, zijn de twee vrienden aan de wal, in Engeland. Daar raken ze in de ban van een tweetal eigenzinnige dames, maar erg lang duurt hun rust niet. Napoleon verklaart Engeland de oorlog en Aubrey, die zijn ganse kapitaal verspeelt en om zijn schulden door de schout en zijn gespierde handlangers wordt nagezeten, moet weer naar zee.

Patrick O'Brien heeft zich met deze avonturenromans wereldwijd een bewonderend publiek verworven en ik moet zeggen terecht, want hij verveelt zelden met zijn uitputtende beschrijvingen van genadeloze zeeslagen, die ondanks de gewelddadigheden bijna vermakelijk zijn door de uiterst gedetailleerde kennis die de schrijver blijkt te bezitten van het brassen, britsen, te boord stellen (van de stukken geschut), dompen, geien, gieren, killen, kleden, loden, overstag gaan, verlijeren en zwichten. Voor de vertaalster, Inge Kok, moet dit boek een crime geweest zijn (Atlas, ¿ 45,-).

In De zelfkant van de oudheid belicht de Française Catherine Salles de achterbuurten van steden als Athene, Alexandrië, Corinthe en Rome. Daar krioelde het, als we deze alternatieve, wetenschappelijke visie op het klassieke verleden mogen geloven, van de hoeren, hetaeren, courtisanes, travestieten, pooiers, schooiers, schandknapen, vagabonden, boeven, messetrekkers en moordenaars en dat is, al is het een tamelijk modieus onderwerp, aardig om te lezen (Ambo, ¿ 44,50).

Met De pathologie van de veldslag blijven we in de academische sfeer. Eelco Runia promoveerde vorige maand op dit proefschrift, dat aan de hand van Tolstoj's Oorlog en vrede heel leesbaar de verhouding tussen geschiedschrijving en literatuur aan de orde stelt. Het is zeker niet alleen van belang voor historici of letterkundigen. Ook degenen die, als 'ongebonden' lezers, Oorlog en vrede van Tolstoj integraal hebben doorgewerkt, zullen er iets aan hebben (Meulenhoff, ¿ 39,90).

Datzelfde kan, mutatis mutandis, gezegd worden van De bronnen van De reis van Sint Brandaan. Ook dit is een academisch proefschrift dat mogelijkerwijs 'gewone lezers' kan boeien. Vorig jaar verscheen een vertaling van De reis van Sint Brandaan door Willem Wilmink, en als ik goed ben ingelicht, vond die editie gretig aftrek. De mediëviste Carla Strijbosch genoot van de tijd dat ze zich in de historische achtergronden van dit verhaal mocht verdiepen - iets wat je zelden hoort van promovendi - en begint dan ook opgetogen met haar relaas: 'Die Ieren! Als ze stevig gedronken hebben, beweren ze dat God zelf Brandaans broer is.' Maar wat volgt is een uiterst gedegen bronnenonderzoek, zoals het een (Utrechtse) geleerde past (Uitgeverij Verloren, ¿ 49,-).

Het einde van de geschiedenis? gaat in op het debat, zoals dat door Francis Fukuyama is aangeslingerd en door de Duitse filosoof Peter Sloterdijk werd voortgezet. Maurice Weyembergh en Marc Van den Bossche verzamelden een aantal studies over dit vraagstuk, dat ons naar de tweesprong leidt van een democratisch liberalisme in het volgende millennium (Fukuyama) of naar de catastrofe (Sloterdijk). (SUN ¿ 29,50).

Het laatste woord is aan de vorig jaar overleden Elias Canetti. Het pantheon van vergeten dingen is als zijn testament te beschouwen. Het bevat aantekeningen uit de jaren 1954-1971, toen hij vooral nog in zijn bibliotheek te Hampstead vertoefde en las: Aristophanes, Plato, Dante, Cervantes, Stendhal ('Ik geloof niet dat er iemand is van wie ik zo houd als van Stendhal. Hij is de enige die ik benijd') en verder Tolstoj, Gogol, Kafka, Pavese.

Maar in die tijd, 1960, verscheen ook zijn magistrale studie Massa en macht, waarover hij na het verschijnen opmerkte: 'Voor een half leven is het te weinig.'

Het pantheon van vergeten dingen kwam uit in de reeks Privé-Domein van De Arbeiderspers (vertaald door Wil Hansen, ¿ 36,90).

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden