Analyse
Iedereen lijkt vóór natuur, maar voor welke: maïsvelden of bloemrijke bermen, of allebei?
De stikstofcrisis roept vragen op: hoe denkt de Nederlander werkelijk over de natuur? Welke natuur bedoelt hij dan precies? En wat is die hem waard? ‘Ecologen lijken alles wat in de verdrukking zit of zeldzaam is waardevol te vinden, maar elders in de maatschappij wordt heel anders over natuur gedacht.’
Gratis ‘moestuintjes’ bij de supermarkt, overvolle bossen in coronatijd en anderhalf miljoen webcamkijkers voor de vogelnestkastjes van Beleef de lente: Nederland lijkt een land van natuurminnaars. Tegelijk mochten de boze boeren die protesteerden tegen het stikstofbeleid (in elk geval aan het begin van hun acties) rekenen op opgestoken duimen van automobilisten die in de file stonden vanwege hun wegblokkades.
De ‘stikstofcrisis’ lijkt een strijd tussen voor- en tegenstanders van natuur. Natuurliefhebbers lijken alles opzij te willen zetten voor behoud en bescherming. Daarentegen lijken boeren en bedrijven enkel voor hun economische belangen te strijden en elke schade aan natuur te ontkennen of bagatelliseren. Dat roept vragen op: hoe denkt de Nederlander werkelijk over de natuur? Welke natuur bedoelt hij dan precies? En wat is die hem waard?
Dat laatste kan nauwelijks veel zijn, op het eerste gezicht. ‘Het percentage natuur en bosgebieden in ons land behoort tot de laagste in Europa en het overschot aan stikstof per hectare cultuurgrond is het hoogste van alle negentien EU-landen waarvoor cijfers beschikbaar zijn’, concludeerde het Centraal Bureau voor de Statistiek vorig jaar. Dat kan alleen maar het gevolg zijn van economische invloeden en een hoge bevolkingsdichtheid. Oftewel: veel natuur is in Nederland – dat z’n bestaan onder de zeespiegel dankt aan verzet tegen de elementen – verdrukt door of opgeofferd aan bedrijvigheid. Niet voor niets staat de Nederlander bekend om zijn koopmansgeest.
In 2020 hadden de vier grootste natuurorganisaties (Natuurmonumenten, Wereld Natuur Fonds, Provinciale Landschappen en de Vogelbescherming) 1.878.044 leden, becijferde het Compendium voor de Leefomgeving (CLO). Daar zitten per organisatie door de jaren heen wat golfbewegingen in. In de jaren negentig, toen zorgen rond natuur en milieu wijdverbreid waren, zagen Natuurmonumenten en het Wereld Natuur Fonds hun ledentallen verdrievoudigen. Het was mede het gevolg van een ledenwerfcampagne van Natuurmonumenten in 1995, met als hoogtepunt een drieënhalf uur durend televisiegala, gepresenteerd door Koos Postema en André van Duin – een actie die nu haast ondenkbaar is.
Populisme keert het tij
Het tij keerde met de opkomst van het populisme, begin deze eeuw. Zie de uitspraak van Pim Fortuyn, die weinig op had met natuurbescherming: ‘Wij wonen hier in een stadstaat en niet in een land. Je moet wel een paar parken goed onderhouden hoor, maar dat is het dan.’ Dat sentiment groeide met het kabinet-Rutte I (2010), toen staatssecretaris Henk Bleker fors (600 miljoen) bezuinigde op natuurbeleid en uitbreiding van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) afremde. Hij sprak van ‘elitenatuur’.
De ledenaantallen van natuurgroeperingen bewegen, zo leert het verleden, enigszins mee met de heersende politieke wind. Voer voor de bekende kip-of-ei-discussie, maar hier volstaat de constatering dat draagvlak voor natuur en het heersende politieke sentiment elkaar beïnvloeden.
Het grotere beeld is niettemin redelijk stabiel, vergeleken met andere landen hebben natuurclubs in Nederland veel aanhang. De vraag is wat die cijfers precies zeggen over de liefde voor natuur. De beweegredenen om lid te worden kunnen divers zijn, en wie geen lid is, hoeft geen natuurhater te zijn. Bovendien kunnen er dubbelleden bij zitten, zodat de cijfers geen absoluut aantal vormen.
Er bestaan onderzoeken naar de waardering voor de natuur. Praktisch probleempje: dé natuur bestaat niet; iedereen verstaat er iets anders onder. ‘Natuur is van zichzelf een neutraal begrip’, zegt Agnes van den Berg, de afgelopen tien jaar bijzonder hoogleraar natuurbeleving aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘In alle discussies gaat het erom welke waarde je aan natuur wilt geven. Ecologen lijken alles wat in de verdrukking zit of zeldzaam is waardevol te vinden, maar elders in de maatschappij wordt heel anders over natuur gedacht.’
Van den Berg herinnert zich politieke discussies in de jaren negentig over plannen om weilanden om te vormen tot nieuwe natuurgebieden. Ook toen al kwam de huidige botsing tussen de kampen al naar voren. Meest opvallende daarin vond zij: ‘Mensen die heilig overtuigd waren van het belang van natuurontwikkeling, konden zich totaal niet voorstellen dat iemand daar anders over denkt. Dat bleek ook uit een onderzoek dat ik toen had gehouden: ze reageren vanuit een soort kokervisie. Ook toen werd gezegd dat de weerstand van boeren tegen natuurontwikkeling enkel zou voortvloeien uit economisch belang. Mijn onderzoek liet zien dat boeren alleen maar een heel ander beeld van natuur hebben dan ecologen.’
Hoe het nu staat met die beelden heeft Van den Berg onderzocht in opdracht van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI), die zijn bevindingen in juli vorig jaar publiceerde in het nauwelijks opgemerkte rapport Natuuropvattingen in Nederland.
Dichter bij de natuur leven
Enkele van de vele bevindingen uit een (representatieve, met I&O Research uitgevoerde) enquête onder 2.250 Nederlanders boven de 18 jaar: zij vinden natuur belangrijk, bijna de helft van de Nederlanders zou best nog iets ‘dichter’ bij de natuur willen leven. Ruim zes op de tien Nederlanders die (bijna) nooit een natuurgebied bezoeken, zouden dat vaker willen doen. Ongeveer 80 procent van de bevolking rangschikt zichzelf onder de categorieën ‘natuurmens’ en ‘natuurbetrokken’, hoe verschillend die begrippen ook te interpreteren zijn.
Er zijn ook zorgen: acht op de tien Nederlanders vinden het ‘tamelijk tot zeer waarschijnlijk’ dat plant- en diersoorten verdwijnen en vinden dat ook erg. Vrouwen blijken betrokkener en bezorgder dan mannen, jongvolwassenen (van 18 tot 39 jaar) hebben meer afstand tot de natuur dan ouderen. Mogelijk dat de jongeren zich eerder aangetrokken voelen door het nauw verwante thema ‘klimaat’, zoals onder meer blijkt uit de opkomst van actiegroepen als Extinction Rebellion.
Hoe dan ook luidt de algemene conclusie: de Nederlander vindt natuur een belangrijk onderwerp, in elk geval wanneer je het hem vraagt.
Wel blijken er onder verschillende bevolkingsgroepen verschillen in opvatting te bestaan over het begrip natuur. De Nederlander denkt bij ‘natuur’ vooral aan ‘wilde, ongerepte’ natuur zoals kronkelende beekjes en aan ‘romantische natuur’ zoals bloemrijke bermen. ‘Functionele natuur’, zoals maïsvelden of forellen in een kweekvijver, en ‘lage natuur’, zoals onkruid, horen er minder bij.
Ook is er verschil tussen stadsbewoners en anderen. Stedelingen blijken het breedste natuurbeeld te hebben en voelen zich betrokkener bij natuur dan inwoners van minder stedelijke gebieden. Ze voelen zich tegelijk verder afstaan van de natuur en zouden dat graag anders zien. Zoals de RLI schrijft: ‘Dit suggereert een vorm van vervreemding van natuur die samengaat met romantisering en verlangen naar contact met natuur.’
Waardering komt met verstedelijking
Dat zegt ook Agnes van den Berg: ‘Waardering voor de natuur in Nederland ging gelijk op met de verstedelijking en industrialisering vanaf de 19de eeuw. Vanaf het moment dat stadsbewoners zich ver van de natuur ook bevrijd konden voelen van de gevaren van die natuur, kwam het mooie en goede van die natuur meer naar voren. Samen met een soort nostalgie ontstond de arcadische idylle van het boerenleven, wat je ook terugziet in de schilderkunst en de literatuur van die tijd.’
Met andere woorden: naarmate natuur schaarser en meer bedreigd lijkt te worden, of de mens er zelf verder vandaan lijkt te staan, rinkelt in het achterhoofd steeds luider een alarmbelletje. Vooral hoger opgeleiden hechten, zo bleek uit het eerdergenoemde onderzoek namens de RLI, relatief meer aan de ‘wilde’ natuur en minder aan de ‘functionele’ natuur.
Oud-hoogleraar Van den Berg ziet oplevende trends in de huidige natuurbeleving: ‘Die is van donkergroen naar lichtgroen gegaan’, zegt zij. Oftewel: minder baardige mannen die op zoek zijn naar het zeldzame donkere pimpernelblauwtje, meer mensen voor wie natuur is gekoppeld aan lifestyle, bepalend voor je identiteit. Van den Berg: ‘Ieder voorjaar hebben bladen als de Margriet, Libelle of de Happinez wel artikelen over het voorjaarsgevoel, waarin je je moet omringen met allerlei bloemen en planten, met bloemetjesbehang of een vierkante metertuintje op het balkon. Vroeger waren kamerplanten iets van oma, nu staan de supermarkten als Aldi en Lidl er vol mee, om over die moestuintjes van de Albert Heijn maar te zwijgen.’
Los daarvan is natuur voor velen vooral een plek voor actieve beleving en recreatie. Mountainbiken, langeafstandswandelen of suppen zijn erg populair geworden. Net als vogels kijken, voorheen enkel voorbehouden aan de spreekwoordelijke baardmannetjes, nu een activiteit voor iedereen: jong, oud, man en vrouw.
Technologie en natuurbeleving
Het is Van den Berg een raadsel hoe en waar zulke trends precies ontstaan, maar zoals eerder vermeld speelt het politieke klimaat ongetwijfeld een rol in de natuurbeleving. Technologie vergroot de aantrekkingskracht van de ‘actieve beleving’, zegt Van den Berg: apparatuur en andere benodigdheden zijn sterk in kwaliteit verbeterd en goedkoper geworden. Voor de vogel- en plantenliefhebber bestaan talloze apps ter ondersteuning. Door sociale media zijn de beelden van de hoogstpersoonlijke beleving of prestaties ook nog eens goed te delen, wat de interesse van anderen kan aanwakkeren.
In de enquête van de RLI werd de Nederlanders ook gevraagd wat zij zelf bereid zijn te doen voor het behoud van de natuur. Ze blijken dicht bij huis te blijven: ‘Planten op balkon en in tuin plaatsen scoorde het hoogst, direct gevolgd door ‘bewuster boodschappen doen’. 75 procent zegt bereid te zijn minder vlees te eten.’
Dat klinkt redelijk betrokken, maar er staan hardere data tegenover. Onderzoekers van de Wageningen Universiteit stelden vorig jaar vast dat het gemiddelde aantal dagen waarop Nederlanders vlees eten in 2019 even hoog lag als in 2011. Ook is de totale vleesconsumptie – toch een van de aanjagers van de stikstofcrisis – sinds 2016 niet meer gedaald. Het aandeel vleesvervangers blijft tot nu toe steken bij enkele procenten van de totale markt.
En hoe betrokken ook, de ondervraagden van de RLI bleken het belang van natuur relatief gezien laag te waarderen. In een lijstje van elf onderwerpen die de grootste prioriteit van de overheid zouden moeten krijgen, bungelde het thema ‘natuur’ in de onderste regionen. Gezondheidszorg en onderwijs stonden ver bovenaan.
Dat de boze boeren nu op steun lijken te mogen rekenen bij een deel van de bevolking, komt volgens Kris van Koppen, medewerker Milieubeleid bij de Wageningen Universiteit, voort uit een gedeeld gevoel van slachtofferschap. ‘De begrippen ‘natuur’ en ‘milieu’ betekenen voor veel mensen: we moeten van het gas af, beter isoleren, duurdere energie. Allerlei zaken die ingrijpen in het leven. Daarmee is natuurbescherming iets controversieels geworden. Zowel boeren als burgers voelen zich nu slachtoffer van beleid waarvoor een groep wetenschappers heeft uitgerekend wat we moeten doen. Dat roept maatschappelijke weerstand op. Datzelfde zie je ook rond corona.’
Natuurorganisaties moeten zich uitspreken
In een essay dat hij schreef in 2019, voorzag Van Koppen al moeilijke tijden voor natuurbeschermers: ‘Tot nu toe zijn grote natuurorganisaties zoals Natuurmonumenten politieke controverses uit de weg gegaan’, stelde hij vast. Dat wordt onhoudbaar, voorspelt hij: ‘De natuurbescherming van nu moet zich uitspreken over klimaatverandering en stikstofbronnen, windturbines en zonneparken, automobiliteit en vliegreizen, verstedelijking en voedselproductie, en zoveel andere thema’s.’ Angst voor ledenverlies weerhield de organisaties er tot nog toe van, denkt Van Koppen.
Misschien gaat het de gemiddelde Nederlander ook helemaal niet per se om biodiversiteit en Natura 2000-gebieden, denkt Van Koppen: ‘Voor velen is natuur het groen waarin ze tuinieren of wandelen.’
Dat denkt ook Agnes van den Berg: ‘In de jaren negentig heeft Nederland zijn handtekening gezet onder de Habitatrichtlijn, een Europees verdrag om de biodiversiteit in stand te houden. Dat is vrij geruisloos gegaan, zonder dat burgers hun mening was gevraagd. Dat had eigenlijk een referendum verdiend.
‘Om te voldoen aan die richtlijn moest Nederland verplicht zones met zeldzame en kwetsbare natuur – de Natura 2000-gebieden – aanwijzen, en op het hoogste niveau voldoen aan alle beschermingseisen. Inclusief de stikstofnormen, want de brandnetel, braam en helmgras, die gedijen en woekeren bij meer stikstof, gelden als vijanden van de kwetsbare en meer ‘waardevolle’ natuur. De natuurbudgetten van provincies gaan voor het grootste deel naar het in stand houden van zeldzame en kwetsbare natuur. Waardoor er weinig overblijft voor wat Nederlanders volgens onderzoek écht belangrijk vinden: het groen in de buurt, dicht bij huis, de parken, het bloemrijke grasland.’
Wat de wetenschappers maar zeggen willen: bijna iedereen houdt van de natuur, de vraag is alleen van welke precies, en tegen welke prijs.
Johan Celie, blij met zijn kunstgras:
‘Jarenlang had ik natuurgras in de voortuin. Steeds kwamen er bruine plekken in: de wortels van de gemeentelijke kastanjebomen kwamen naar boven en zogen al het water weg. Alles heb ik geprobeerd: nieuwe graszoden, spul erop. Ik bleef aan de gang, niets hielp.
‘Drie jaar geleden zei ik: nu is het afgelopen. Nu ligt er een keurige kunstgrasmat van twintig vierkante meter. Tweeduizend euro telde ik ervoor neer. Een fiks bedrag, maar ik heb nooit spijt gehad. De mat is heel mooi en je hebt er geen onderhoud aan. Ja, af en toe wat blaadjes eraf vegen. Voorbijgangers zie ik weleens bukken om te voelen of het echt is.
‘Of ik wel van natuur hou? Enorm! Ik ben lid van Natuurmonumenten. Aan de achterkant van m’n huis heb ik natuurgras, daar zitten vogels en alles. Bruine plekken in het gras horen misschien bij natuur, maar in je tuin staat het niet netjes. Echt, ik kan dit iedereen aanraden die van een mooi grasmatje houdt.’
Jorg Damen, ‘Tegelwipper van het jaar 2021’:
De Utrechtse P.C. Hooftstraat, waar ik woon, heeft veel sociale woningbouw met een bonte mix van culturen en sociaal-economische klassen. Er is veel steen. Nadat ik er een geveltuintje had aangelegd, dachten gemeentewerkers dat het onkruid was en haalden ze alles weg. Toen heb ik er een straatproject van gemaakt. Dat liep uit de hand: inmiddels doen naburige straten ook mee. Mijn vriendin stuurde als grap een foto van mij op naar de organisatie van het NK Tegelwippen, zo werd ik Publiekswipper van het Jaar.
‘Ik ben arbeidsorganisatiepsycholoog en deed dit uit maatschappelijke betrokkenheid: ik hou van natuur, ik bekommer me om afnemende biodiversiteit en de impact van menselijk handelen op de natuur. Daarom eet ik vegetarisch. Dit draagt bij aan de biodiversiteit, en ook nog eens aan de sociale cohesie. Vooral klimplanten als blauwe regen en Toscaanse jasmijn doen het voor het straatbeeld heel goed; ze gaan lekker de hoogte in.
‘Als ik het opnieuw zou doen, zou ik wel meer voor inheemse planten kiezen, die tegen een stootje kunnen en het meest voor de biodiversiteit opleveren. Maar ook nu al kan ik ervan genieten als ik hier vlinders of bijen zie. Die zag je voorheen niet.’