ReportageNederland Varkensland

Houdt Nederland nog wel van zijn varkensboer?

Het is de maand van de waarheid voor de varkenshouder. Wie aangeeft te stoppen, krijgt geld (‘warme sanering’). Wie doorgaat, wacht een onbestemde toekomst. In een serie verhalen onderzoekt de Volkskrant Nederland varkensland. Vandaag deel 1: de zes onzekerheden van de varkensboer.

Pieter Hotse Smit
Biggen drinken bij de moeder in de stal van Eric Stiphout. Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant
Biggen drinken bij de moeder in de stal van Eric Stiphout.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

Wie vanuit ­noordelijke richting het varkens­bedrijf van Eric Stiphout bereikt, komt door het nabijgelegen industrieterrein van Boxmeer. Alleen een klein bos en een weiland scheiden Stiphouts varkensstallen van een recyclebedrijf, bouwmarkt en een tegelzetter. Even verderop ligt de verknoopte staalbrij van een oud-ijzerhandelaar.

Het zijn precies het soort bedrijven waartussen varkensbedrijven, maar ook pluimveehouders, beter thuishoren dan op het platteland, menen tegenstanders van de intensieve veehouderij. Denk maar aan de geopperde varkensflats op de Maasvlakte rond de eeuwwisseling. Die kwamen er niet, maar de stallen werden sindsdien wel alsmaar groter. Duizenden, soms tienduizenden beesten in een grote hal zonder ooit buiten te ­komen en waar geen raampje open kan. Het heeft niets meer met het boeren­leven te maken, menen zij.

Stiphout (49), met 365 zeugen en 3.000 vleesvarkens de gemiddelde ­Nederlandse varkenshouder, lacht om die industriële interpretatie van zijn werk. ‘Ik verzorg ze ’s ochtends en ’s avonds, geef ze te eten, speeltjes en ik heb ze in hun leven zeker twee keer in mijn handen gehad’, zegt de varkensboer, die ook bestuurslid is van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV). ‘Ik zie dat niet als een industrie.’

Bij het zien van de nauwe kooien waarin zijn zeugen hun pasgeboren biggen voeden of de raamloze hokken waar vleesvarkens iets meer dan een vierkante meter hebben, zullen veel getuigen tot een andere conclusie komen. Zij schrikken als zij zien hoe varkens in hun ogen als productie-eenheden worden behandeld. Terwijl de boer oprecht in de overtuiging leeft dat hij er naar eer en geweten alles aan doet om de voedselveiligheid op een nette manier te waarborgen. Stiphout: ‘Je doet het goed, dat mogen mensen ook best eens tegen de boer zeggen.’

Een gebrek aan erkenning is niet het enige dat varkenshouders momenteel bezighoudt. Ze staan deze maand ook voor de grote vraag of ze hun bedrijf vroegtijdig willen beëindigen. Op

25 november wordt de saneringsregeling voor varkensboeren in het meest veedichte deel van het land opengesteld. De regering trekt 180 miljoen euro uit ter vergoeding van stallen en varkensrechten in zuidoost-Nederland om daar de stankoverlast van de vele varkenshouderijen te verminderen.

De geurmaatregel is een uitvloeisel van het maatschappelijke ongenoegen over de intensieve veehouderij. Stiphout mag dan op een compliment hopen, uit de tweejaarlijkse Agrifoodmonitor blijkt dat de varkenshouderij van alle landbouwsectoren juist het minst op de sympathie van de burger kan rekenen – hoewel ze een nipte voldoende haalt.

In een serie verhalen onderzoekt de Volkskrant de komende weken de tegenstelling tussen varkensboer, burger, consument en activist. Een kloof die deze ­zomer in extrema aan het licht kwam met de stalbezetting in het Brabantse Boxtel. Hoe moet het verder met de varkenshouderij? Hoe schadelijke is de sector voor mens en milieu? Wat verwacht de (soms hypocriete) consument nu precies? En wat is nodig om partijen met tegengestelde opvattingen nader tot elkaar te brengen?

Onze zoektocht begint met het economische verhaal, en dus dat van de boer. In wat voor markt en maatschappij moet de varkenshouder het hoofd boven water zien te houden? Een werkklimaat bovendien waarin de roep om minder vee nog meer gehoor heeft gekregen vanwege de recente ‘stikstofuitspraak’ van de Raad van State.

Behalve dat een verkleining van de varkensstapel op komst is, is er nog een zekerheid: vele varkensboeren zullen gewoon doorploeteren. En daarmee de zes onzekerheden aanvaarden waar de gemiddelde varkenshouder in Nederland mee te maken heeft.

Varkenshouder Eric Stiphout uit Boxmeer hangt jute zakken op waar biggen mee kunnen spelen. Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant
Varkenshouder Eric Stiphout uit Boxmeer hangt jute zakken op waar biggen mee kunnen spelen.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

De varkenscyclus: hoge prijzen, lage prijzen, de boer grijpt veelal mis

Het spinnenwebtheorema hoef je een varkensboer niet uit te leggen. Bijna jaarlijks worden ze met dit economisch model uit de jaren dertig geconfronteerd, al zullen zij vermoedelijk spreken van de ‘varkenscyclus’. Dit is het fenomeen waarbij varkenshouders bij hoge prijzen en masse investeren in meer productie, maar de prijs alweer laag is op het moment dat het vergrote aanbod door de investeringen te gelde kan worden gemaakt.

‘Keer op keer weten varkenshouders zich er niet aan te ontworstelen’, zegt varkenseconoom Robert Hoste van Wageningen University & Research (WUR). ‘Bij hoge prijzen willen ze allemaal profiteren.’ Terwijl dit in Nederland behoorlijk lastig is. Uitbreiding op nationaal niveau kan niet vanwege het maximum aan varkensrechten dat in omloop is. Op bedrijfsniveau kan het wel als een collega stopt, maar vergunningverlening duurt in het algemeen meerdere ­jaren. ‘Snel reageren op de prijzen zit er dus helemaal niet in.’

De realiteit is dat goede jaren geregeld worden afgewisseld met vrij dramatische. ‘In 2015 leden we soms duizenden euro’s per week verlies’, zegt varkensboer Stiphout. Gemiddeld moesten zijn collega’s dat jaar bijna 22 duizend euro bijleggen. Daarop volgenden twee jaren van meer dan 125 duizend euro in de plus, maar was 2018 weer ronduit slecht – al viel het voor Stiphout mee.

Door de uitbraak van de Afrikaanse Varkenspest (AVP) in China en het wegvallen van productie aldaar, is de prijs in Nederland nu weer goed. ABN Amro verwacht in een economische analyse van de varkenshouderij uit oktober een gunstige varkensmarkt voor de rest van 2019 en 2020. Voor Stiphout geen overbodige luxe. ‘Voor 2022 moeten we 150 duizend euro investeren in onder meer luchtwassers om aan de strenge milieu-eisen van de provincie Brabant te voldoen.’

null Beeld de Volkskrant
Beeld de Volkskrant

De bovenwettelijke eisen: Nederland heeft in EU de strengste regels

Nergens in Europa worden zo veel extra eisen aan varkensboeren gesteld als in Nederland. Die komen boven op de afspraken voor milieu en dierenwelzijn die al in EU-verband zijn gemaakt. Zo schrijft de EU voor dat zeugen die voor het eerst drachtig zijn een huisvesting van 1,64 vierkante meter moeten hebben. In Nederland heeft een zeug met 2,25 vierkante ­meter 37 procent meer ruimte. Een vleesvarken heeft hier 23 procent meer dan de 0,65 vierkante meter die van Europa moet.

Milieueisen vragen financieel het meest van Nederlandse varkensboeren. Met name de kosten voor het laten verwerken van mest liggen veel hoger dan in andere grote varkenslanden, zoals België, Denemarken en Duitsland. Het resultaat van al die ­eisen: de productie van de voor het milieu schadelijke stikstof en fosfaat nam sinds 1990 harder af dan in veel andere sectoren. Ook is de varkenshouderij uitermate efficiënt in de zogenoemde voerconversie. Voor een kilo vlees is rond de tweeënhalve kilo voer nodig, waardoor per varken minder import van buitenlandse sojaschroot nodig is.

Varkensprovincie Noord-Brabant heeft vanwege de vele varkens en bijbehorende stank in de provincie de nationale regels verder aangescherpt. In 2022 moet 85 procent van alle ­ammoniak die uit de varkensmest ­opstijgt, worden afgevangen. Stiphout nadert met zijn luchtwassers dit percentage en gebruikt de afgevangen meststof nu al op zijn eigen akkers – door de akkerbouwtak kan zijn broer ook van het bedrijf leven. De kringloopgedachte in de praktijk.

Maar dan komt weer direct een regeltje om de hoek kijken. Stiphout moet de stikstof en mest met een speciale machine injecteren in de grond om te voorkomen dat een groot deel van de stikstof bij het bemesten alsnog vervliegt en neerdaalt op de nabijgelegen Maasduinen. Het beschermde natuurgebied ligt ingeklemd tussen Stiphouts boerderij en die van Duitse collega’s. ‘Aan de andere kant van de grens mogen ze op amper 10 kilometer hiervandaan de stikstof wel gewoon over het land uitrijden.’

De varkensprijs: 1,75 euro per kilo moet het vlees opbrengen

Al die extra inspanningen leiden – ­boven op de hoge grondprijzen in ­Nederland – tot een relatief hoge kostprijs voor Nederlandse varkensboeren vergeleken met collega’s in de nabijgelegen grote varkenslanden. Stiphout is voor het produceren van een kilo vlees – inclusief de botten, exclusief ingewanden – grofweg 1,55 euro kwijt. Daarbovenop is hij zo’n 20 cent kwijt om te voldoen aan het Nederlandse en provinciale eisenpakketten.

Als hij de opgetelde 1,75 euro krijgt, is Stiphout uit de kosten voor voer, ­leningen, arbeid, en bouwt hij pensioen op. Met de wereldwijde aanboddaling door de uitbraak van de Afrikaanse Varkenspest – circa 20 procent is de inschatting van de Wageningse varkenseconoom Hoste – kreeg hij van zijn slachterij Vion afgelopen maanden 2 euro per kilo. ‘Dit is een idioot jaar’, zegt Stiphout over de hoge prijs voor zijn vlees.

Waar de Afrikaanse Varkenspest (AVP) hier een positief effect heeft op de prijs, drukt die in België de vleesprijs juist omlaag. Het is het gevolg van ­besmette wilde zwijnen die bij de zuiderburen in de natuur zijn gesignaleerd en een permanente angst hebben veroorzaakt voor een uitbraak in de varkenssector. ‘Ze spreken daar al van de AVP-korting’, zegt Stiphout. ‘Wij leven dan ook op geleend geld, want er hoeft maar een besmet zwijn uit België de grens over te steken en morgen is alles weer anders.’

Stiphout aan het werk in de stal.  Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant
Stiphout aan het werk in de stal.Beeld Marcel van den Bergh / de Volkskrant

De marktpositie: varkensboer legt het af tegen de supermarkt

De kiloprijs voor de varkensboer wordt wekelijks vastgesteld en is de ingewikkelde uitkomst van het ­samenspel tussen vraag, aanbod, internationale ontwikkelingen en afgeschermde onderhandelingen tussen supermarkten en slachters. Stiphout mag momenteel dan een aardige prijs krijgen, die 2 euro gaat in de schappen drie à vier keer over de kop. Een kilo ribkarbonade kostte half september 6,80 euro bij de Albert Heijn en Jumbo.

‘In het krachtenspel met de slachterijen en supermarkten is de varkensboer eigenlijk altijd de zwakkere’, zegt de Wageningse varkenseconoom Robert Hoste. ‘Varkenshouders zijn weliswaar verenigd, maar zijn niet in staat te zeggen: dit moet de prijs worden.’

Om meer inzicht te krijgen in wie wat precies verdient in de keten, laat minister Carola Schouten van Landbouw de Autoriteit Consument & Markt onderzoek doen naar prijsvorming in de voedingsmiddelenindustrie. Het onderzoek moet helpen bij haar streven de positie van de boer in de voedselketen te versterken. De te lage prijs die zij nu vaak krijgen voor hun zuivel, groente en vlees staat volgens de minister (verdere) verduurzaming van de sector in de weg.

Vergeleken met de prijs van andere vleessoorten ligt die van varkensvlees doorgaans een stukje lager. Niet alleen omdat het in bbq-tijd een stuntproduct is en supers voor dit product doorgaans lage marges accepteren, maar ook omdat de zogenoemde verborgen kosten nauwelijks worden doorgerekend. Tel bij de winkelprijs van regulier varkensvlees de kosten voor het opruimen van klimaat- en milieuschade op en de consument zou ruim 50 procent meer betalen, berekende onderzoeksbureau CE Delft vorig jaar.

Varkensboer Stiphout heeft nog wel een suggestie hoe hij meer inkomenszekerheid kan krijgen én kan doorgaan met verduurzamen: kom met een vaste premie voor de Nederlandse boer die meer doet voor het milieu en dierenwelzijn dan in ­Europa is afgesproken. ‘Nu krijg ik alleen 2 eurocent extra per kilo voor het voldoen aan de eisen van één ster van het Beter Leven-keurmerk.’

De afzetmarkt: de Nederlander eet geen snuit en staart

Het sterrensysteem van Beter Leven uit 2007 is het belangrijkste wapenfeit in het verbeteren van de omstandigheden in de veehouderij. Door het initiatief van de Dierenbescherming en de bereidheid tot samenwerken van grote supermarktketen heeft inmiddels vrijwel al het varkensvlees in Nederlandse supermarkten minimaal één ster. Maar nog los van de vraag of de één-ster-eisen ver genoeg gaan, wordt 65 procent van al het varkensvlees in Nederland zonder de strengere milieu- en dierenwelzijnseisen van Beter Leven geproduceerd.

Tot die conclusie komt Wageningen University & Research in een recent onderzoek – in opdracht van Wakker Dier – naar zogeheten ongerief in de varkenshouderij. De reden voor het grote aandeel regulier geproduceerd vlees is de grote exportmarkt voor varkensvlees. In het buitenland stellen afnemers immers minder strenge eisen.

De grote exportmarkt voor varkensvlees, de relatief lage economische waarde ervan en het maatschappelijke ongerief zoals stank en vervuiling dat ermee gepaard gaat, is geregeld reden voor tegenstanders van de intensieve veehouderij om te pleiten voor een rigoureuze inkrimping van de sector. Toch ligt het niet zo simpel, zegt varkenseconoom Hoste. Veel delen van het varken – van snuit tot staart – worden hier niet gegeten. ‘Bij een kleinere varkensstapel kan het schaalvoordeel op de internationale markt voor deze producten verdwijnen en bestaat de kans dat China de containers elders bestelt’, zegt hij. ‘Met andere woorden: dit raakt ook de productie voor de Nederlandse markt.’

null Beeld
null Beeld
null Beeld

De toekomst: 12,3 miljoen beesten, maar hoeveel boeren?

Concurreren op een internationale markt, de lage prijs en de extra kosten om aan nationale eisen te voldoen, dwingen varkenshouders tot schaalvergroting. De afgelopen jaren daalde het aantal varkenshouders dan ook gestaag en nam het aantal dieren per bedrijf omgekeerd evenredig toe. De grootste 750 bedrijven herbergen met gemiddeld ruim 9.600 dieren inmiddels ruim meer dan de helft van de 12,3 miljoen varkens in Nederland. De onderzoekstak van de Rabobank ziet de trend niet veranderen en verwacht dat in 2030 het aantal varkensbedrijven is afgenomen van 3.000 nu naar niet meer dan 1.000.

In tegenstelling tot afgelopen decennium zal daarmee ook het aantal varkens afnemen, door een stoppersregeling volgend jaar in Brabant en door overheidsgeld (de ‘warme sanering’) in gebieden met veel stankoverlast. De Rabobank verwacht door deze regelingen tot 2023 een piek in het aantal stoppers. Veel varkensboeren zullen daarna nog vanwege de afwezigheid van een opvolger stoppen, een probleem in de hele landbouwsector. Van alle gezinsbedrijven (92 procent van het totaal) met een bedrijfshoofd van 51 jaar of ouder heeft 61 procent geen opvolger, schreef minister Schouten begin dit jaar aan de Tweede Kamer.

Bij de Stiphouts in Sambeek zijn de strubbelingen met schaalvergroting en een bedrijfsovername goed zichtbaar. Als een van zijn twee dochters of drie nichtjes de boel al over zou willen nemen – ‘Ik acht de kans nul’ – dan moet er in de overnameperiode van een paar jaar nog een salaris uit het bedrijf worden geperst. ‘Maar ja, dan moeten we verder uitbreiden’, zegt hij. ‘We kiezen er nu voor ons geld te steken in zonneboilers en -panelen.’

En dus gaat het bedrijf in de toekomst naar de hoogste bieder? De 49-jarige varkenshouder denkt zelfs dat niet. ‘Over ruim 15 jaar zal er geen vraag meer zijn naar bedrijven met slechts een kleine 3.500 varkens.’

null Beeld

Waarom de varkensboeren vooral in Zuid-Nederland zitten

Varkens zijn veelal op de schrale zandgronden te vinden, met het oostelijk deel van Brabant voorop, gevolgd door Noord-Limburg en Gelderland. De matige kwaliteit van de grond in deze gebieden leende zich niet voor andere grootschalige ‘grondgebonden’ landbouwactiviteiten, zoals ­akkerbouw of melkveehouderij. Een stal bouwen en vol met varkens zetten die nooit buiten kwamen – en klaar was de varkensboer.

Dat katholieke boeren in het zuiden van het land grote gezinnen hadden en weinig geld speelden ook een belangrijke rol. ‘De oudste zoon erfde het bedrijf met de grond’, zegt ­Robert Hoste, econoom varkensproductie van Wageningen Universiteit & ­Research. ‘De andere zonen moesten zelf een bedrijf zien te verwerven of zelf bouwen.’

Het was de overheid die na de oorlog de intensieve varkenshouderij decennialang enorm stimuleerde. Het was de tijd van de wederopbouw, het vooruitgangsdenken, nooit meer honger. Voorlichters van het Rijk kwamen bij boeren (en boerenzonen) langs om aan de keukentafel mee te denken over bedrijfsplannen. Mechanisatie, specialisatie en schaalvergroting waren de toverwoorden.

Of zoals dat in een voorlichtingsfilm van het ministerie van Landbouw uit 1974 werd verwoord: ‘Om te blijven voldoen aan de groeiende vraag naar varkensvlees moet het uitgangspunt zijn: een doelmatige biggenproductie.’ Ook metselaars en andere bouwvakkers besloten de overstap te wagen naar de lucratieve varkenshouderij.

Daarmee werd een concurrentiewedloop in gang gezet: hoe kunnen we zoveel mogelijk varkens tegen zo laag mogelijke kosten houden. ‘Er werd gewoon niet aan dierenwelzijn gedacht – het ging om efficiënt en goedkoop’, aldus Hoste.

De Producenten Organisatie (POV), het collectief van varkenshouders, verwoordt dat in een factsheet als volgt: ‘Al deze factoren in combinatie met beperkte beschikbaarheid van grond, met als gevolg hoge grondprijzen, stimuleerden het intensiever houden van dieren en dus een hogere productie per oppervlakte-eenheid.’

Eerste protesten

Toch was ook al vijftig jaar geleden niet iedereen het eens met het houden van zo veel dieren dicht bij elkaar in een stal. In 1971 openden prinses Beatrix en prins Claus de permanente landbouwmanifestatie Flevohof in Flevoland. Het was een soort modelboerderij, het paradepaardje van het ministerie van Landbouw, met 36 fokzeugen met biggen en 5000 kippen in krappe kooien. Zelfs de immer bedaarde en enthousiaste Philip Bloemendal van het Polygoonjournaal was voor zijn doen bedekt kritisch toen hij zei dat ‘de 5000 kippen die ook nooit meer buiten komen laten zien hoe ze in de tweede helft van deze eeuw eigenlijk verworden zijn tot levende eierlegmachines’.

De Flevohof was de directe aanleiding voor de oprichting van actiegroep Lekker Dier, die met allerlei acties aandacht vroeg voor de misstanden in de intensieve veehouderij. In 1979 werd zelfs een pluimvee-onderzoeksinstituut in Beekbergen bezet, maar die bezetting van enkele dagen haalde niet eens de landelijke pers – alleen de lokale krant berichtte erover.

Ook in kringen van het ministerie van Landbouw waren er critici. Zo ontpopte Gerrit van Putten, werkzaam bij het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek in Zeist (later onderdeel van Wageningen Universiteit), zich al vroeg als een soort klokkenluider. Hij onderzocht het gedrag en dierenwelzijn van varkens in de intensieve veehouderij. Daarvoor reed hij zelfs tussen de varkens mee in de veewagen, om het dierentransport aan den lijve te ervaren. Of hij ging midden tussen de varkens in de stal zitten.

Staartbijten

In 1972 publiceerde Van Putten al een kritisch rapport over staartbijten bij varkens. Hij sprak en schreef daarna ook herhaaldelijk over andere misstanden. Het ministerie van Landbouw en de boerensector wilden er niets van weten – hij kreeg volgens eigen zeggen zelfs twee keer een spreekverbod opgelegd, respectievelijk door de ministers Lardinois en Braks (in 1989).

‘Vanaf begin jaren zeventig ligt het al vast’, zei Van Putten enige jaren geleden in het tv-programma Andere Tijden over de slechte leefomstandigheden in de bio-industrie. ‘Daar is geen donder mee gedaan. Dat neem ik ze wel kwalijk.’

Economie, efficiency en rendementsdenken voerden de boventoon, dierenwelzijn en ethiek de ondertoon. De boerensector was vooral trots op haar prestaties en innovaties. ‘Er is geen land dat zo efficiënt in varkensproductie is als Nederland’, aldus Hoste.

De omslag, als je al van een omslag mag spreken, kwam in 1997, toen tijdens de varkenspestepidemie 10 miljoen varkens moesten worden afgemaakt. De beelden van miljoenen dode dieren die met grijpers in vrachtwagens werden gekieperd, wekten afschuw en verontwaardiging. Schrijver J.J. Voskuil sprak er schande van en richtte (samen met fiscaal jurist Hans Baaij) Varkens in Nood op.

In 2001 volgde de oprichting van Wakker Dier, na een fusie met de restanten van Lekker Dier (waarvan sommige leden al eerder ondergronds waren gegaan en zich hadden aangesloten bij het Dierenbevrijdingsfront). Er kwamen meer epidemieën van dierziektes, zoals vogelpest, mond- en klauwzeer, gekke-koeienziekte of Q-koorts, die zich als een soort bijbelse plagen over het land verspreidden.

Daarmee groeide ook het maatschappelijk verzet tegen (of onbehagen met) de intensieve veehouderij. Na de varkenspest maakte de overheid een grootschalig reconstructieplan om het platteland te verdelen in varkensarme (nabij natuur en dorpen) en varkensrijke gebieden. Die reconstructie van het platteland, waarbij varkenshouderijen in ‘landbouwontwikkelingsgebieden’ zelfs flink mochten groeien, liep in Brabant echter vast door de ‘Stop Megastallen Nu’-beweging.

Mede door sociale media zijn ook nieuwe bewegingen van dierenactivisten ontstaan, zoals Meat the Victims, het bonte gezelschap van actievoerders uit 26 landen dat in mei de varkensstal in Boxtel bezetten. In tegenstelling tot de bezettingsactie van Lekker Dier in 1979 haalde deze actie wel ruimschoots de nationale en internationale media.

Kloof boeren en burger

De kloof tussen boeren en burgers lijkt alleen maar groter geworden – het verzet tegen de veehouderij gaat niet meer alleen over dierenwelzijn, maar ook over milieu, stank en volksgezondheid. ‘Er bestaat inderdaad een flinke kloof: boeren vinden dat ze heel veel doen aan dierenwelzijn en milieu, maar voor actievoerders is dat nooit genoeg’, zegt econoom Hoste.

In het algemeen speelt volgens hem ook mee dat de boeren door de markt (supermarkten, consumenten) en alle regelgeving min of meer gedwongen worden zo efficiënt mogelijk te werken: ‘Als alle boeren een ruim inkomen zouden halen, zou de druk op efficiëntieverbetering er niet of nauwelijks zijn’, aldus Hoste.

Wordt er nu eindelijk een doorbraak geforceerd of zal de impasse voortduren? Een halvering van de varkensstapel, zoals D66 voorstelt, noemt Hoste slechts een ‘lokale’ oplossing voor sommige problemen. ‘Als wij niet minder vlees gaan eten, moeten er elders meer varkens worden geproduceerd. En in veel andere landen, denk aan Brazilië of de VS, is het welzijn van de dieren duidelijk minder geregeld dan in Nederland of de EU.’

MEER OVER DE VEEHOUDERIJ

De tijdbom onder het stikstofdossier tikte al twee jaar, maar het ministerie wilde het niet horen
Nederland is al maanden in de ban van een stikstofcrisis. De onbeantwoorde vraag: waarom was het ministerie zo slecht voorbereid op de uitspraak die het vergunningenstelsel deed instorten? Op zoek naar de drijfveren achter een alles-of-niets-spel.

Is sojajunk Nederland medeverantwoordelijk voor Amazonebranden?
Nederland behoort tot de grootste importeurs van soja uit Brazilië, waar bos door kap en brand op grote schaal plaatsmaakt voor landbouwgrond. Maakt dit ons land, met zijn grote behoefte aan het eiwitrijke gewas voor veevoer, rechtstreeks verantwoordelijk voor de Amazonebranden?

Hoe wenselijk is het dat in veel stallen geen raampje meer open kan?
In de hitte gingen vorige week duizenden varkens en kippen dood door ventilatieproblemen. Leunen de hermetisch afgesloten stallen te zwaar op technologische systemen?

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden