ESSAYSJONGEREN IN CORONACRISIS
Hoe is het om nu jong te zijn?
Tien jonge Volkskrant-lezers delen hoe zij de afgelopen maanden zijn doorgekomen.
Noah Belkad (20), student Creative Business, Maarssen
Albert Heijn, Dirk, Lidl of toch maar Vomar? De afgelopen tijd voelt kiezen tussen supermarkten als kiezen tussen vakantielanden. De supermarkt is gepromoveerd tot hét uitje om naar uit te kijken. Hoe verder ik moet fietsen, hoe beter. Waar ik normaal schaamteloos in mijn joggingbroek boodschappen doe, denk ik nu: bij een uitje hoort een speciale outfit.
Douchen, scheren en kleding uitzoeken. Die moet kleurrijk, opvallend en anders zijn. Het is warm, een korte broek kan ook heel stijlvol zijn. Bijpassende schoenen uitzoeken, horloge om en gaan. Zal ik die ketting omdoen? Wie houd ik voor de gek, natúúrlijk doe ik die ketting om.
Ik loop vol zelfvertrouwen de trap af en de deur door. Als ik bij de achterdeur aankom en me omdraai om gedag te zeggen, staren drie verwarde gezichten me aan en begint mijn eigen, persoonlijke roast. Vanuit de hoek van de bank begint mijn zusje te schaterlachen alsof ik een circusoutfit draag.
‘Waar ga jíj heen?’, vraagt mijn moeder.
‘Uhm, gewoon. Naar de Lidl.’
‘En daarna een date ofzo?’
‘Waarom denk je dat?’, vraag ik, in de war.
’Je kleding! Zo veel moeite doe je niet eens als je uitgaat.’
Dan valt het kwartje. Natuurlijk, ik ga naar de supermarkt alsof het de Amsterdam Fashion Week is. Voor mijn familie is dat misschien gek, ik ben ervan overtuigd dat dit echt nodig is.
Een bijzondere gewoonte die mijn vriendengroep aan corona heeft overgehouden, is dat we, als we de deur uit gaan, altijd even bij elkaar langs gaan om gedag te zeggen. Een dik uur en flink wat drip checks later ben ik bij de Lidl.
Eigenlijk is dat een absolute kutwinkel. De producten zijn net niet goed, de pindakaas staat ergens bij de koolrabi en het is altijd te druk. Natuurlijk begrijp ik dat ik met mijn fashionweekwaardige outfit en bijpassende stralende persoonlijkheid een attractie ben in de supermarkt, maar houd anderhalve meter afstand, alsjeblieft.
Tijdens het winkelen krijg ik van de andere klanten bijzondere blikken. Het is in de conservatieve outskirts van Utrecht niet gebruikelijk als een man iets anders draagt dan de spijkerbroek-T-shirt-combo. Zo basic mogelijk? Dan heb je aan mij de verkeerde. Hier geniet ik van. Mijn dag is niet geslaagd zonder een boomer een wervelende cultuurschok te bezorgen.
Met een veel te zware tas stap ik weer op mijn fiets. Het is 27 graden, ik word door mensen op brommers en elektrische fietsen ingehaald. Dit is toch helemaal kut. Waarom ben ik niet gewoon met de auto gegaan?
Na een halfuur ben ik eindelijk thuis. Ik smijt mijn fiets neer en loop naar binnen. Iedereen zit nog precies zoals tweeënhalf uur geleden. Mijn zusje in de hoek van de bank, mijn ouders aan tafel. Ze houden alle drie hun telefoon in de hand. Als ik klaar ben met het wegzetten van mijn boodschapjes, sjok ik naar mijn kamer, trek mijn joggingbroek weer aan, en ga zitten niksen.
Voor ik het weet is het 9 uur. Etenstijd in coronatijd. Weer een dag doorgekomen.
Is het nodig geweest me zo om te kleden? Waarschijnlijk niet. Zou ik het de volgende keer weer doen?
Waarschijnlijk wel.
Sanne Sofie Grift (26), onlinecommunicatiemedewerker, Amsterdam
‘Ben jij tussen de 16 en 27?’, vroeg de Volkskrant. Gevolgd door vragen over het wegvallen van examenrituelen en uitgaansmogelijkheden en over wie zich meer zorgen maakt, jij of je ouders?
Nergens stond: maak je je zorgen om je kind?
Zoals wel vaker werd de jonge moeder even over het hoofd gezien.
Ook voor de coronacrisis was het rondje thuis-supermarkt-thuis (met een pitstop bij de speeltuin), de routine. Noem het zelfisolatie, want je hebt er toch zeker zelf voor gekozen maar één dag in de week te werken? En ook nog eens vanuit huis!
Voor mij geen ‘pauzeknop’, maar gewoon de dagelijkse sleur. Al voor de maatregelen was spontaniteit een luxe die ik me nauwelijks kon veroorloven, dus nee bij deze ‘jongere’ niet het gemis van festivals en dagenlang op het terras hangen. Wel de angst dat het ‘nieuwe normaal’ voor mij betekent dat nog meer van mijn sociale contacten zullen verwateren, dat het vinden van een nieuwe baan (in de culturele sector) nu nóg moeilijker gaat zijn en dat mijn isolatie nog langer ongezien blijft doorkabbelen.
In de anderhalvemetersamenleving is maar weinig plaats is voor de jonge moeder (en haar kinderwagen).
Ama Boahene (22), student rechten, Utrecht
Vorige week was ik voor het eerst sinds ruim twee maanden op bezoek bij mijn oma. In de tuin, op gepaste afstand. Voor haar gezondheid wil ik mij graag aan de regels houden. Bij mijn vrienden zie ik hetzelfde. Zonder veel morren leven mijn leeftijdsgenoten de regels na, houden ze hun sociale kring klein, bewaren afstand en accepteren dat hun studententijd voorlopig op pauze staat. Ik vraag me af: was de jeugd ooit zo trouw aan de overheid?
De loyaliteit van mijn generatiegenoten aan ouderen is bewonderenswaardig. Het geeft vertrouwen voor de toekomst te weten dat we bereid zijn ons eigen belang op de tweede plaats te zetten. Tegelijkertijd maak ik me zorgen: de solidariteit onder jongeren is niet vanzelfsprekend, terwijl de gevolgen van de lockdown ons hard kunnen treffen. Hoe moet dat straks met de dreigende jeugdwerkloosheid? En wat doen we in de tussentijd, nu onze bijbaantjes zijn weggevallen, maar onze huur en collegegeld betaald moeten worden?
Nadenken over je eigen toekomst voelt voor sommigen egoïstisch, maar het is niet meer dan logisch. Zo blijkt mijn oma er ook over te denken. Voor jongeren moet het leven weer beginnen, zegt ze, dan blijven de ouderen wel wat langer binnen. Het is verontrustend dat ik dit van mijn oma moet horen, terwijl de jongeren zelf zich stilhouden. Ze mengen zich nauwelijks in een debat over de vragen die de crisis oproept. Binnen de door de regering geschetste kaders worden jongeren weliswaar uitgenodigd om mee te denken, over de kaders zelf hebben wij nooit mee gepraat.
Dit is dé gebeurtenis van onze generatie, waarvan de gevolgen ons leven drastisch zullen veranderen, en wij staan erbij en kijken ernaar alsof het ons niet aangaat. We blijven braaf binnen, wachtend tot de grote mensen het probleem hebben opgelost. Zolang wij niets zeggen, kan er ook niet naar ons geluisterd worden.
Denk na! Stel kritische vragen en formuleer je eigen antwoorden. Laat hoe dan ook iets van je horen. Start een petitie om het fysieke onderwijs sneller op te starten. Organiseer een feest in een verlaten weiland. Ga samen met je opa en oma de barricades op. Zoals Bert en Ernie al zongen: ‘Maak er wat van, maak er wat van. Als je ontevreden bent, nou doe er dan wat an.’
Fanny de Vries (22), pedagogisch medewerker, Utrecht
Als net afgestudeerde was ik kortgeleden in het ‘volwassen’ werkleven beland en had ik geen tijd om stil te staan. Corona kwam onverwachts, ook voor mij. Ik wilde door. Ik moest geld verdienen, maar geen geldwolf zijn. Ik moest hard werken, maar ook bij alle feestjes aanwezig zijn. Ik moest vroeg opstaan, maar ook tot in de late uurtjes kunnen uitgaan. Ik moest serieus kunnen zijn, maar ook vrolijk en impulsief. Ik moest veel sporten en gezond eten, maar ook veel drinken. Ik moest al mijn vrienden aandacht geven, maar wilde ook alleen op mijn kamer zitten. Door de maatregelen van corona veranderde alles.
Ik hoef me niet meer bezig te houden met mijn fear of missing out, die heb ik ergens achterin een kast gestopt. Eindelijk heb ik tijd om te doen wat ik graag wil doen en niet wat ik móét doen. Ik kan niet meer werken, ik hoef mijn vrienden niet meer wekelijks te zien, ik hoef niet meer uit te gaan, ik hoef niet meer stomdronken van een feestje thuis te komen, ik hoef niet meer the last man standing te zijn. Ik hoef niet meer op zoek te gaan naar een betere versie van mezelf. Die ratrace waarin ik zat stopte abrupt. Ik kon mezelf eens goed bekijken. Wat wil ik nou echt in het leven? Wie wil ik nou graag zijn?
Ik dacht dat het leven slechts draaide om presteren, nu kom ik erachter dat ik dit wil loslaten. De kritische stem in mezelf en die uit mijn omgeving smoren. Mark Rutte, zo’n grote pauze op z’n tijd is voor ons best een goed idee. Er is nu meer ruimte en stilte. Ik ben bevoorrecht dat ik in alle rust mezelf kan herontdekken op weg naar een nieuwe levensfase. Dat gun ik iedereen.
Stijn van Nuland (22), student geschiedenis, Nijmegen
Als eerstejaarsgeschiedenisstudent las ik over een van de grondleggers van het cultuurhistorisch onderzoek, Johan Huizinga, die sprak over ‘historische sensatie’. De momenten waarop je de Sint-Pietersbasiliek in Rome binnenstapt, je oog in oog staat met De Nachtwacht of je op een Normandisch strand staat en kijkt naar de zee. Op zulke momenten voel je het direct in je hele lichaam: ik sta oog in oog met de geschiedenis. Gedurende mijn hele bachelor ben ik blijven zoeken naar zulke momenten. Toen Mark Rutte mij in maart van dit jaar vanuit het Torentje toesprak, wist ik meteen: dit is historische sensatie.
De afgelopen maanden beleefde ik meerdere historisch sensationele momenten, maar ontdekte tegelijkertijd dat dergelijke ervaringen niet altijd leuk hoeven te zijn. Van de ene op de andere dag was ik niet meer welkom in de universiteitsbibliotheek van Nijmegen, laat staan in café De Fuik in de Molenstraat. Ineens moest ik thuis aan mijn scriptie gaan werken, te midden van vuile was en huisgenoten. Aan de keukentafel keken we op een telefoonschermpje naar de persconferenties en vergaderden we over onze huislockdown. Het aantal vrienden dat ieder van ons nog mocht zien zakte naar een historisch dieptepunt.
Wat de apotheose van vier jaar studeren had moeten worden, veranderde in een opgelegd kluizenaarschap. Ik sliep er slecht van en het kwam mijn concentratie niet ten goede. Toch heb ik veel geleerd van het thuiszitten. Die avonden in de kroeg bleek ik te kunnen missen als kiespijn, maar ik kreeg wel een enorme drang naar spontaniteit. Nu we gevangenzitten in een web van regels moet je iedere handeling plannen of van tevoren afspreken. Dat kost niet alleen veel werk, het maakt ook dat een leuke activiteit bij voorbaat een stuk minder plezierig wordt.
Eens in de week heb ik last van wat ik ‘een coronadipje’ noem, dan heb ik nergens zin in en lig ik moedeloos op bed. Zelfs op bed liggen voelt minder lekker in deze tijd. Vroeger ging je op bed liggen om een verplichting te ontvluchten. Nu kun je in theorie eindeloos lang in je nest blijven liggen, terwijl je weet dat er niemand iets van je verlangt. Als mijn kleinkinderen later aan me vragen wat ik deed tijdens de coronacrisis, zal ik met het schaamrood op m’n kaken moeten toegeven dat ik de helft van de tijd heb genetflixt op m’n kamer. Ik heb niet gediend in het leger. Ik heb niet ondergedoken gezeten en al helemaal geen grootse daden verricht. Ik heb voor een scherm gezeten en om die reden gaan mensen mijn generatie nog jarenlang onthouden. Deze periode is zeker historisch te noemen. De sensatie is bij nader inzien toch verder weg dan ik dacht.
Sarah Vlootman (21) student rechtsgeleerdheid, Utrecht
Ik woon in een studentenhuis en zit bij een studentenvereniging. Ja, ik ben een van die studentjes die je op een doordeweekse dag lallend voor de snackbar zag staan. Maar ik ben ook een jonge vrouw met ambitie. Ik werk al jaren keihard, soms dag en nacht, aan de toekomst die ik ‘mijn droom’ noem. Ik mag mijn opleiding bijna afronden en hoop dan die droom waar te maken, en met mij honderdduizenden andere studenten.
Jongeren worden nu vaak gezien als achteloos, roekeloos en ontastbaar. Wij jongeren zijn de groep waarover wordt gepraat maar die zelf het woord niet neemt. Een aparte groep met andere belangen, andere wensen. Wij moeten geduld hebben, wij moeten creatief zijn. Er wordt vergeten dat het niet lang duurt voordat wij in jullie wereld stappen. Over een paar jaar zijn wij van jongeren volwassenen geworden.
In crisistijd wil je niet alleen staan. Ik vind het kwalijk dat we niet worden gezien als de toekomst, of als mens, maar als ‘jongere’. De coronacrisis dwingt ons in hokjes te denken en daar is niet altijd iets mis mee; voor scholieren moet apart beleid komen, ouderen hebben andere zorg nodig dan kinderen. Dat betekent niet dat de crisis een excuus is om verschillende groepen verschillende eigenschappen toe te kennen.
‘Wij jongeren’, zijn niet anders dan ‘jullie volwassenen’. We zijn allemaal mensen, met dezelfde emoties en gedeelde waarden. Wij zijn jullie, alleen dan een paar jaar jonger. Ooit waren jullie ons en ooit zullen wij jullie zijn. We gaan elkaar nodig hebben.
Ivar van den Brink (17), scholier, Culemborg
Het is 24 maart. Ik word wakker met vijfhonderd berichten in mijn schoolapp. Tussen alle chaos en onzin leer ik dat het centraal examen misschien niet doorgaat. Zal wel, denk ik, het is immers nog niet officieel. Maar een half uur later zit ik voor de tv en is het waar. Mijn vader loopt weg, mijn moeder huilt, ik staar voor me uit. Waaraan ik de afgelopen zes jaar heb gewerkt, is opeens weg.
Niet alleen het centraal examen is verdwenen. Mijn vakantie naar Portugal gaat niet door, de fietsvierdaagse met mijn oma gaat niet door en alle feestjes, festivals en andere bijeenkomsten zijngeschrapt. Mijn dagelijks ritme is verstoord, want opeens hoef ik niet meer naar school. Ik kan niet naar mijn sportclub en nauwelijks nog met vrienden afspreken. Deze maart is verreweg de bizarste maand die ik ooit heb meegemaakt. Ik moet ik nog steeds laten bezinken wat er precies is gebeurd. We zitten waarschijnlijk nog jaren vast in deze anderhalvemetermaatschappij en elk stukje vrijheid dat we erbij krijgen voelt als een gewonnen revolutie.
De coronacrisis heeft mij iets doen beseffen: in de zeventien jaar die ik leef, heb ik, op de laatste drie maanden na, van een enorme vrijheid kunnen genieten. Er was volop vermaak, ik kreeg goed onderwijs, ik kon vrienden zien wanneer ik wilde. Al die dingen waren vanzelfsprekend totdat ze (terecht) van ons werden afgepakt. En elk stukje vrijheid dat ik er nu bij krijg, een bioscoop die opengaat of mogen samenkomen in grotere groepen, waardeer ik enorm. Daarom is deze vreemde en enge tijd perfect om na te denken over wat vrijheid is.
Dit artikel kwam tot stand met inbreng van lezers. Bent u abonnee en wilt u meedenken met de redactie van De Volkskrant? Meld u dan aan voor de Open Redactie.
Anne Giessen (21), afgestudeerd in algemene cultuurwetenschappen, Nijmegen
Terwijl de hele wereld ziek wordt, experimenteer ik met medicatie. Beter worden is al meer dan een jaar het eerste item op mijn to-dolijst. Dat het allemaal niet zo snel gaat als gehoopt, betekent niet dat ik moet stoppen met proberen.
Het is een rare periode om klinisch ongelukkig te zijn. De hele wereld komt tot stilstand. Voor mij verandert er weinig. De inhoud van de angsten, misschien, maar niet hun aanwezigheid.
Een vriendin zegt op Skype: ‘Ergens ben ik ook wel opgelucht.’ Ze zegt het zacht, als een bekentenis. Wij knikken. We zijn allemaal binnenblijvers, houden van kleine gezelschappen en worden nerveus van Instagramfeeds vol festivalfoto’s. Ook al wilden we niet echt, toch voelt het soms als falen wanneer we weer een weekend niet hebben gedronken of gefeest. Nu missen we niets. Wij natuurlijke kluizenaars zijn voor het eerst de uitverkorenen.
Voor een depressie geldt dezelfde dynamiek. Het ergste aan somber zijn is niet het somber zijn, het is denken: wat had ik kunnen doen als ik vrolijk was geweest? Het is altijd dat wat je had moeten zijn dat pijn doet. Op dit moment lijkt ongelukkig zijn de enige optie. Dezelfde universiteit die aangaf niet te kunnen helpen bij paniekaanvallen, ‘omdat het probleem niet studiegerelateerd is’, stuurt nu e-mails over seminars die je leren omgaan met je gedachten. Wanneer ik hardop zeg: ‘Soms wordt het allemaal te veel’, knikken onbekenden me begrijpend toe.
Daarmee wil ik niet zeggen dat ik een crisis wenste. Zoals zoveel mensen maak ik me zorgen om mijn opa, verlang ik naar vliegtickets en een lange omhelzing. Ik huiver bij het nieuws en denk aan mindervaliden die niet de zorg krijgen die ze verdienen. Ook ik begin mijn e-mails met ‘ik hoop dat je in orde bent’, en meen het.
Maar een deel van mij blijft bang voor het moment dat dit voorbij is en iedereen dat gaat vieren. Ik hoop dat tegen die tijd de medicijnen en therapie hun werk doen, zodat ik met recht kan zeggen: ‘Ik ben blij dat alles goed gekomen is.’
En ik hoop dat deze ruimte blijft, om af en toe niet-oké te zijn.
Jan van Poppel (22), afgestudeerd in Global Sustainability Science, nu een tussenjaar, Utrecht
Het geluid van kaatsende dobbelstenen klinkt uit mijn laptop. Even later hoor ik een gejuich door diezelfde speakers. Mijn oma heeft voor de derde keer yahtzee gegooid. In één potje. Ze speelt vals. Ik weet het zeker.
Vanuit haar appartement in een zorgcentrum in Eindhoven kijkt ze me aan met zo’n net te lieve lach. In mijn studentenkamertje in Utrecht denk ik ondertussen maar aan één ding: was die lieve lach maar van een leuk meisje geweest. Net over mijn vorige vriendin heen, was ik er klaar voor: de kroeg in, bier drinken, een leuke meid vinden. Maar nee. Nu zit ik via FaceTime te kijken naar het gerimpelde gezicht van mijn 87-jarige oma, die met meer geluk dan wijsheid haar kleinzoon aan het vernederen is tijdens een pot yahtzee.
Ja, zo voel ik me: vernederd. De lockdown heeft alle lust en liefde uit me verjaagd. Ondertussen vertelt mijn oma over haar eerste ontmoeting met Jan, mijn opa. Op een fiets die nu voor honderden euro’s als ‘retromodelletje’ bij een pandjeshuis zou staan, kwam hij elke week voorbij. Met een brede grijns, een veel te groot blokjesoverhemd en donkerbruine sandalen zoefde hij van links naar rechts voorbij het raam. In een soort halve quarantaine, omdat ze vanwege haar jonge leeftijd niet zomaar naar buiten mocht, zwaaide mijn oma meestal vluchtig en wist ze het meteen: dit is ’m.
De moderne variant van deze vluchtige momenten van liefde: Tinder. Net voor corona had ik zo’n moment. Ze fietste langs met een duckface, twee hondenoortjes en een shirt waarvan het knoopje net te ver open was. Ik swipete van links naar rechts. Zij stuurde een paarse aubergine. Ik wist het meteen: dit is ze.
Maar toen: corona.
Mijn wilde toekomstbeeld was verpest. Niet meer de kroeg in. Geen bier meer. En die leuke meid? Die fietst alleen nog maar binnen. Onbereikbaar.
Ondertussen zit ik hier met een libido in lockdown te staren naar een scherm waarop mijn oma de ene na de andere briljante worp uit haar artrosepols weet te toveren.
Maar misschien is die ‘saaie’ kalmte wel even goed. Als dit voorbij is en ik kan swipen alsof mijn leven ervan afhangt, de liefde en lust weer worden gedoogd in mijn 22-jarige mannenbrein, denk ik ongetwijfeld terug aan deze ‘dobbelperiode’ met mijn oma. De les: Ik hoef geen drie keer yahtzee te gooien. In de liefde is één keer al meer dan genoeg.
Sonja Buljevac (22), student literatuurwetenschap, Utrecht
‘Zullen we het nieuws vanavond overslaan?’ Die vraag was bij ons thuis een traktatie, alsof er op een doordeweekse dag chips en wijn op tafel komt, een luxegoed waarvan het haast brutaal is dat je het jezelf kunt veroorloven. Aan het begin van de jaren negentig woonden mijn ouders nog in Joegoslavië en zaten ze elke avond aan de televisie gekluisterd, wachtend op berichten over een oorlog die eerst onmogelijk had geleken maar plots realiteit werd. Het voorrecht om vervelend nieuws gewoon te negeren, hadden zij toen niet. Lange tijd heb ik dat voorrecht in Nederland wel genoten. Ongestraft kon ik me afsluiten voor ellende, zonder dat het direct impact had op mij.
Tot een paar maanden geleden. In de eerste week van de ‘intelligente lockdown’ bleven de meldingen van nieuwsapps binnenstromen en las ik de NOS-updates zodra ze online kwamen. Geschrokken herkende ik in mijn eigen obsessieve nieuwsconsumptie de verhalen van mijn ouders. Was dit het dan? Dat waar ze me altijd voor hadden gewaarschuwd?
Uiteraard zijn de restricties die ons de afgelopen tijd zijn opgelegd niet te vergelijken met de verschrikkingen die oorlogsslachtoffers meemaken. Toch heb ik meer parallellen ontdekt tussen de huidige situatie en die van mijn ouders dertig jaar geleden. Tegen mijn vader uitte ik mijn ongeloof over hoe makkelijk het was om burgers hun vrijheden te ontnemen. Ik was gewend om op de bonnefooi naar België te gaan – om een stuk te fietsen, musea te bezoeken, gewoon, omdat het kón – en ineens stonden er bij elke grensovergang wegversperringen en dreigende borden.
‘Ja’, zei mijn vader kalm, ‘zo was het bij ons ook.’ Alleen werden zij in de trein naar Servië niet tegengehouden door boa’s zonder wapenstok, maar door militairen met kalasjnikovs. Na zo’n gesprek is het moeilijk nog te zeggen dat je de kroeg mist.
Natuurlijk mis ik de kroeg wel, net als knuffels van mijn vriendinnen en de slappe automaatkoffie op de universiteit. Maar het meest mis ik het gevoel dat we in Nederland immuun zijn voor gevaar. Hoewel mijn ouders me nooit bang wilden maken, is het credo ‘het kan overal gebeuren, dus ook hier’ door mijn hele opvoeding gesijpeld. Toch had ik me nooit kunnen voorstellen dat het verboden zou zijn naar school te gaan of in de spits met de trein te reizen. Dagelijkse beslommeringen zijn ineens weer voorrechten geworden.
Mijn ouders en ik praten vaak over de toekomst. Geduldig luisteren ze naar mijn zorgen over studie, werk en hoe dat moet ‘na de crisis’, ook al voel ik me soms een aansteller. Dit is slechts een fractie van de onzekerheid die zij hebben ervaren toen ze lang geleden, gewapend met niet meer dan een rugzak vol kleding en boeken, in Nederland belandden. Misschien zijn zij juist daarom hoopvoller over de situatie dan ik. Uiteindelijk komt het goed, leren ze mij, zelfs als je je dat nu niet kunt voorstellen.