Hij was mooi als een veldbloem
EEN FAUN op de fiets, denkt de vijftigjarige Nederlandse kunsthistoricus Zeger van Vuren, als hij bij een bron in Toscane de schone knaap Elio in het vizier krijgt....
Heerlijk, zo'n puur natuur-figuur in het arcadische landschap waar oeroude tijden kunnen herleven. Van Vuren heeft een jaar onbetaald verlof opgenomen, nadat hij heeft gebroken met Tep (Theo), die vijfentwintig jaar zijn vriend was. Ver van Amsterdam neemt hij zijn intrek in een afgelegen Toscaanse hoeve, om ook letterlijk afstand te nemen, en tevens om een essay aan te vatten over Michelangelo.
Zeger is niet direct uit op een nieuwe verliefdheid, hoewel zijn vlinderachtige natuur zich niet laat insnoeren, en hij slechts een bar of restaurant hoeft te betreden (danwel een bron te bezoeken), of hij begint te speuren naar mooie jongens.
En jawel, op pastorale grond kun je de ongerepte herdersjongens nog steeds aantreffen. Elio is zelfs bereid om met zijn vriend Luca langs te komen bij die bewonderende Zeger, voor een gezellig avondje met pasta, wijn en hasj.
Sipko Melissen heeft zijn roman De huid van Michelangelo genoemd, en de vier delen van het boek openen elk met een couplet uit een sonnet van de veelzijdige kunstenaar, dat hij schreef toen hij als vijftiger verliefd was op de jeugdige Tommaso de' Cavalieri.
Hoeveel er ook bekend is over het leven van Michelangelo, er is een half jaar in zijn biografie (1533-1534) waar zo goed als niets over bekend is. Wel weten we dat hij de helft van de verzen die hij voor Tommaso schreef, niet in een bundel wenste te publiceren. Bij voorkeur sublimeerde hij zijn verlangen.
Juist als de kunsthistoricus zich terugtrekt uit het openbare leven, raakt hij in vuur en vlam voor een knaap die geen weet heeft van welke geschiedenis ook. De parallel is moeilijk te missen, en Melissen heeft ongetwijfeld geweten dat hij gevaarlijk spel speelt, als hij Zeger laat opwerpen dat Tommaso wellicht zoveel vuur in de oudere uomo universale wist aan te blazen, dat die veel later als herboren het Laatste Oordeel in de Sixtijnse Kapel te Rome kon maken.
Nogal speculatief allemaal, en de kunsthistoricus manifesteert zich in zijn tastende onderzoek als een wetenschapper die doorkneed is in de schijnargumentaties die het fundament vormen van een academische rariteit als homostudies. Omdát er over dat halve jaar uit Michelangelo's leven niets bekend is, daarom zal er wel iets mee aan de hand zijn. Omdát hij niet openlijk zijn liefde voor Tommaso beleed in zijn gedichten, daarom heeft hij die natuurlijk gesublimeerd. En de vele naakte lijven op het Laatste Oordeel zijn opzettelijk wellustig geschilderd, omdat Michelangelo op deze manier zijn aardse liefde met zijn verheven platonische idealen kon verenigen. Alles valt op zijn plaats. Klaar essay.
Dat zou dan de titel 'De huid van Michelangelo' krijgen, maar het stuk in kwestie wordt ons door Melissen onthouden. Hij laat het bij wat veronderstellingen en 'vondsten' van Zeger van Vuren, aangezien hij hoogstwaarschijnlijk heeft beseft dat de halfgare nichtenkitsch waarop het essay rust, niets met wetenschap uitstaande heeft.
Om die reden zal Melissen dezelfde titel boven zijn roman hebben geplaatst: daarin mag je je tenminste uitleven, zonder met harde bewijzen te hoeven aankomen. In de roman lukt het de oudere Hollander uiteindelijk na veel vijven en zessen Elio de broek (voor welk kledingstuk de romancier dikwijls het herenmodeverkoperswoord 'pantalon' bezigt) van de goddelijke billen te stropen, teneinde hem aldaar te kussen.
Verder mag hij niet gaan. Elio verdwijnt weer, Zeger blijft alleen achter. Maar zoals Michelangelo zich ooit terugvocht met zijn magistrale Laatste Oordeel, zo heeft Sipko Melissen (ook alweer een paar jaartjes de vijftig voorbij) de kroon op zijn werk gezet met een moderne pastorale.
Dat is althans de suggestie die hij wekt, door zijn roman net zo te noemen als Zeger van Vurens essay. Op het omslag staat de onbedorven Sint Sebastiaan, zoals geschilderd door Michelangelo, die de heilige naar verluidt het uiterlijk schonk van zijn droomprins Tommaso.
Melissen komt de eer toe, met een zekere onverschrokkenheid en een behoorlijk lenige pen een platgetreden paadje na te huppelen. Voor hem geen modernistische adaptaties of opzienbarende beeldspraak, zoals bijvoorbeeld Gerrit Komrij leverde in diens moderne pastorale, de tiendelige gedichtencyclus Capriccio uit 1978: daarin lopen een 'ik' en een jonge god ('een stratemaker uit de laagste klasse') op de Transformator Weg, die voor duizelingwekkende stroomstoten zorgt en een antiek aandoende idylle uit de grond stampt.
Geen gekkigheid bij Sipko Melissen. Zonder mankeren laat hij Zeger van Vuren (die door Elio met de naam Silvio wordt getooid, wat al meer in de buurt komt van Sipko) in dweepziek gestamel losbarsten: 'Zijn wangen waren zo glad dat ze gepolijst leken. Woorden gleden van zulke wangen af. (. . .) Zulke ogen en wimpers kende ik van fresco's in Pompeï. (. . .) Hij was mooi als een veldbloem. (. . .) Alles was steeds weer nieuw voor hem. Ik legde mijn rechterhand op zijn bovenbeen. Een vreemd, onaards geluksgevoel doorstroomde mij.'
Ronduit aandoenlijk is de volgende poging om op gelijk niveau een gesprek te forceren, nadat Zeger heeft vernomen van Elio's nieuwste baantje: 'Het wordt straks winter, in een bakkerij zit je dan goed, zei ik. Hij keek uit over de heuvels en ik kreeg niet de indruk dat hij mij hoorde. Wat voor een vreemd bestaan ging hij tegemoet: 's nachts werken, overdag slapen.' Nou, zo vreemd is dat niet als je in een bakkerij gaat werken.
Maar aan relativeren doet Zeger niet, en dat is nu net wat De huid van Michelangelo sympathiek maakt: de twee thematische pijlers van de roman, het gezwets over Michelangelo en de nauwelijks beantwoorde liefde van een kunsthistoricus voor een schitterend stuk onbenul, worden beide door Melissen met onwaarachtige ernst heel gehouden. Mijns inziens gaat dit boek daar over: dat je in een roman je naïveteit in de verf mag zetten, zonder dat de ellende van de zwartgallige praktijk een poot aan de grond vermag te krijgen. Als je maar lekker doorschrijft.
Mocht Melissen zoiets hebben beoogd, dan kan hij tevreden zijn over deze roman. Dan ook is het te begrijpen waarom hij met regelmaat een nogal seniel ogende herhaling in zijn proza opneemt, alsof Zeger aan een gehoorstoornis lijdt:
Elio: 'Ik werk niet meer bij mijn vader.' Reactie van Zeger: 'Je werkt niet meer bij je vader?'
Elio: 'We moeten de glazen stuksmijten.' Waarop Zeger glazig: 'Glazen stuksmijten?'
Zeger vertelt Elio van Jezus die op een bruiloft water in wijn veranderde. Geinige opmerking van de Italiaan: 'Wat voor 'n wijn zal het zijn geweest?' Volgende zin: 'Wat voor een wijn zou het zijn geweest? Een goede vraag. Zouden er nooit twisten zijn uitgebroken tussen religieuze wijnboeren over de vraag welke wijn er die avond geschonken was?'
Een man als Zeger van Vuren kun je onmogelijk serieus nemen, maar dankzij de toewijding waarmee Sipko Melissen deze schertsfiguur de hand boven het hoofd houdt, kun je evenmin kwaad op hem worden.
Hetzelfde geldt voor de roman waarin vurige Zeger verzaligd en kansloos mag vlinderen tussen sodomie en sublimatie.