Het zou een zeug zijn als het geen orgel was

Weinig ondernemingen zijn zo hachelijk als het horen van de stem van een bewonderde dichter. Want misschien luistert wel niets nauwer dan taal - dan de intonatie, het ritme, de klank, de afwisseling van ritenuto, diminuendo en crescendo in het instrument dat van ons allemaal is....

MICHAEL ZEEMAN

Tot je de dichter zelf hoort, want dat kan behalve ontluisterend - nee, we noemen geen namen - ook onthullend zijn. Het gedicht kan zelfs, als je het hebt horen voorlezen door de dichter zelf, een geheel nieuwe klankroute kiezen in je hoofd. Het krijgt dan een reeks nieuwe betekenissen, door de accenten en de stiltes die de dichter koos. Hans Faverey was een dichter bij wie dat gebeurde: wat op papier duister was en gesloten, werd door zijn voordracht kristallijn. Hij was zijn eigen exegeet. Nooit kan je zijn gedichten meer lezen, zonder je die stem en daarmee zijn bedoelingen te herinneren.

Maar het omgekeerde kan ook: dat het gedicht er voor jaren onleesbaar door wordt.

Dichtersfestivals zijn op het bestaan van die magie gebaseerd. De Nacht voor de Poëzie in Utrecht ontleent er zijn vaste clientèle aan, en de bijeenkomsten van Poetry International in de Rotterdamse Doelen eveneens. Je hoort er dijken doorbreken en voorhangen scheuren - en je hoort er dichters hun verzen om zeep helpen.

Een van de grootste verrassingen tijdens een Nacht van de Poëzie of Poetry International was keer op keer Lucebert. Revolutionaire poëzie, naar vorm en taal, en een dichter die ook jazz-liefhebber was. Je verwachtte, kortom, een agressieve, energieke manier van voorlezen.

Maar hij psalmodieerde zijn verzen. Hij las ze traag en zangerig, alle lettergrepen beklemtonend en met een ongekend pathos, als betrof het hier oeroude teksten met een sacraal, bezwerend karakter. Litanieën waren het, erediensten van het woord.

Ik vond het betoverend mooi.

Huub Oosterhuis ook, alleen heeft die vervolgens bedacht dat er wel een cd van gemaakt kon worden, en dat het een verrijking zou zijn muziek bij die gedichten te laten componeren. Dat werd muziek van Caroline Ansink, voor fluit en bandoneon, aangevuld met een heel scala aan geluiden die werden verzameld 'in huis, tuin en keuken, op school, straat en strand'. Die muziek en die geluiden werden onder een reeds bestaande opname van Luceberts voordracht gemonteerd.

Het resultaat behelst dus geen liederen, al is er doelbewust op de teksten gecomponeerd, maar meer een theatrale voordracht, een soort Gesamtkunst voor dichter, musici en werkelijkheid. De componiste heeft getracht zich te voegen naar de dichter, de dichter heeft aan het resultaat geen wisselwerking kunnen ontlenen.

Dat gaat zo: in het eerste nummer, '. . . en morgen de hele wereld', horen we iemand door het grint stampen. Hij komt onmiskenbaar naderbij. Er gaat iets dreigends uit van die voetstappen. De wandelaar houdt in en plotseling klinkt een geweerschot. De voetstappen verwijderen zich en even later klinkt het twinkeleren van de vogels op. De mens weg, de natuur herstelt de orde.

Wat is er gebeurd? Een jager? Iemand die in de bedding van de rivier zijn alarmpistool probeert? Een executie? Het is niet pluis daar, zoveel is wel duidelijk.

Dan komt de fluit erbij, Abbie de Quant speelt Caroline Ansinks muziek, en we horen Lucebert gedragen en plechtig het dreigende en even later ook gruwelijke beelden oproepende gedicht voorlezen. De oorlog, 'de appèlplaatsen de sorteerpleinen de barakken'. Het begint met het beroemde 'stank uitwasemend verleden' en de fluit riedelt daarbij de tune van een natuurfilm af, op en neer koutend, met aarzelingen en versnellingen - onwillekeurig zie je een eigenaardig reptiel voor je geestesoog, ik gok Madagaskar, dat bezig is een spinnetje te scoren.

En je gelooft je oren niet.

Maar het is nog lang niet afgelopen. Want die fluit danst knusjes op en neer en volgt op een illustratieve manier wat Lucebert voorleest. Zegt hij: 'aanzie het heelal', dan gaan de tonen breeduit zwevend de hoogte in, als een leeuwerik boven een zomerse weide. Heeft Lucebert het over de 'melodiese geslachtsdelen' dan krijgen we van die hijgerige zenuwenmuziek, en weer die voetstappen in de grintbak.

Het is een klassiek misverstand, bekend uit de film: muziek als accent voor wat je ziet en hoort. Hier spreekt Lucebert van de 'kokhalzende klok van vroeger' en horen we het tikken, daar zegt hij 'maar nee nee nee', dat voorspelt niet veel goeds, en inderdaad: de fluit gaat scherp articuleren. Als de dichter met geheimzinnig stemgeluid leest over 'onze bekakte baten' waarvan wij ook nog wel willen 'weven een noodverband voor de wereld', begint de fluit te kwelen.

Hoe hinderlijk dat in feite is, merk je in de volgende strofe, wanneer de muziek stil valt en Lucebert alleen aan het woord is. Je realiseert je, dat je tot dan toe hebt zitten denken: hou nou eens op met dat gejengel, ik wil horen wat hij leest en hoe hij dat leest. Het is goddank stil als de dichter het dramatische verhaal declameert van 'die jonge vrouw' en dat vreselijke ze 'lieten haar te schenden over aan een ploeg echte poolse polen'.

Meteen daarna slaan de interpreteerders weer toe, en laten een complete strofe eerst opgaan in echo's, om haar vervolgens te laten wegsterven in eendere voetstappen als aan het begin. Het effect is huiveringwekkend, maar precies in de verkeerde zin. Het gedicht wordt een soort stripverhaal, een hoorspelfragment. De subtiliteit bezwijkt onder de overdrijving.

Het blijft zo, een cd lang. Lucebert fluistert of zingzegt de 'visser van ma yuan', opgerekte woorden, zonder pauzes er tussen, en een zinsmelodie alsof hij de pedaalpartij van een kerkorgel tracht te evenaren. De fluit begint daar ijle tonen doorheen te kwetteren, als moet de ruimtelijkheid van Luceberts stem nog eens versterkt worden.

Slechts wanneer de makers een draaiorgel hebben aangewend, zoals in het gedicht 'In de grondtoon', is het charmant. Het voegt niet veel toe, maar het verleent de regels 'Het zou een zeug zijn/ Als het geen orgel was' een prettig soort alledaagsheid. Alsof het gedicht uit de plechtige omgeving van een poëziefestival naar de straat is gehaald - daar waar de vitale taal van Lucebert het best gedijt.

Oh Beminnelijk Litteken. Gedichten van Lucebert op muziek van Caroline Ansink. Lucebert (voordracht), Abbie de Quant (fluit), Dick van der Horst (bandoneon). Erasmus Producties WVH 159, ¿ 14,95.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden