Infiltrant tussen jihadisten
Het verhaal van de Nederlandse CIA-agent die het brein achter de grote aanslag op Bali opspoorde
Als agent van de CIA en de AIVD begaf de Nederlander Eduard zich jarenlang in een terroristisch netwerk in Indonesië. Via zijn contacten verzamelde hij cruciale informatie over aanslagen en terroristen – met alle risico’s van dien. Een unieke inkijk in de complexe, soms kille wereld van de inlichtingendiensten.
De telefoon gaat. Niet zijn gewone mobiele telefoon, maar de prepaidtelefoon die hij van de CIA heeft gekregen en waarvan niemand het nummer kent.
Het is alweer twee weken geleden dat hij zijn Amerikaanse case officer zag in een restaurant. Hij had de vrouw twee nummers gegeven die hij had weten te bemachtigen. ‘Hou je telefoon vanaf nu de hele dag aan’, zei de case officer, zonder verdere uitleg. Een vreemd verzoek, Eduard zette hem op aanraden van de CIA juist altijd uit. Bijna twee weken bleef het stil, en dat maakte hem nerveus.
Als de telefoon op 9 november 2005 eindelijk rinkelt, is hij thuis in zijn ruime woning in een gegoede middenklassewijk aan de rand van Jakarta. Hier is hij de familieman, die af en toe voor zaken op reis moet, een Nederlander met Indonesische roots, die perfect Indonesisch spreekt en het easy going van een echte Indonesiër kan uitstralen. De airco staat binnen op 20 graden. Hij woont weliswaar al jaren in Indonesië, maar hij zal nooit wennen aan de klamme warmte van de hoofdstad, waar het nu, in het begin van het regenseizoen, nog benauwder is dan anders.
Hij is alleen in de kamer en neemt op. De stem van zijn case officer.
‘Kijk je naar de televisie?’
‘Nee.’
‘Zet hem aan.’
Er is breaking nieuws. Het is zo breaking dat alle nieuwsstations van Indonesië dezelfde livebeelden uitzenden. Wat is er gaande? Eduard ziet beelden van een kampong in Batu, Oost-Java, waar kennelijk net een schietpartij heeft gewoed. Densus 88, de antiterrorisme-eenheid van de Indonesische politie, heeft een groepje huizen omsingeld. De televisie toont slordige daken, kleurloze muren en de gebruikelijke wirwar van stoffige steegjes daartussen, die zijn afgezet met geel politielint.
Na een beleg van uren, waarbij is geschoten en explosieven naar de agenten zijn gegooid, heeft een zware explosie een einde gemaakt aan het gevecht: een terrorist heeft zichzelf opgeblazen. Binnen hebben agenten resten gevonden van drie mannen, twee door de explosie onherkenbaar verminkt, maar het derde lichaam is nog nagenoeg intact. Een kogel van een scherpschutter van de politie heeft hem in de borst getroffen: Azahari Husin. ‘Dr. Azahari’, meldt de tekst onder aan het televisiescherm.
Eduard kijkt er zwijgend naar.
‘You’ve got him’, hoort hij de vrouw zeggen. De betekenis van die woorden dringt amper tot hem door.
Dr. Azahari was een van de meest gezochte terroristen van Azië, de meesterbommenmaker van de terreurgroep Jemaah Islamiyah (JI), het technische brein achter de verwoestende aanslag op twee nachtclubs in Bali, die in 2002 meer dan tweehonderd mensen doodde. Leverancier van de explosieven van andere grote aanslagen, onder meer op hotels, kerken en een ambassade in Jakarta. Husin had in Afghanistan een opleiding gehad voor het maken van bommen en gold als mentor en leermeester van een nieuwe generatie bommenmakers in Indonesië. Hij schreef zelfs een handleiding bommen maken voor JI. Jarenlang had hij aan de politie weten te ontsnappen. En nu was hij dood.
‘Ben je niet blij?’, vraagt de vrouw aan de telefoon.
‘Natuurlijk wel’, antwoordt hij aarzelend.
Vijf dagen later ontvangt hij een versleutelde mail van de CIA, die bevestigt dat de dood van Dr. Azahari inderdaad het werk is van hemzelf, Eduard uit Nederland. De twee nummers die hij had gegeven, blijken van eigenaren te zijn geweest van twee onderduikadressen van de topterrorist. De CIA heeft ze doorgespeeld aan de Indonesiërs.
In de mail vraagt de CIA Eduard meteen een reeds geplande trip naar Den Haag uit te stellen. De Amerikaanse geheime dienst wil graag eerst weten hoe de leden van Jemaah Islamiyah reageren op de dood van een van hun leiders. Denk erover na, schrijft de CIA’er, gevolgd door: ‘Dank, en wees voorzichtig.’
‘You’ve got him’, echoot het door het hoofd van Eduard. Ik heb hem. Dit was zijn werk. Voor hemzelf is dit het bewijs dat dit werk er echt toe doet.
Het succes is niet uit de lucht komen vallen. Het is het resultaat van twee jaar waarin Eduard zich in zijn eentje dieper en dieper heeft ingewerkt in het netwerk van Jemaah Islamiyah, de Zuidoost-Aziatische terreurorganisatie die vertakkingen heeft naar Al Qaida. Hij heeft het vertrouwen weten te winnen van kopstukken van de beweging in Indonesië, hun familieleden, handlangers en vrienden.
Dat is natuurlijk niet zonder gevaar. In de beweging groeit al een tijdje achterdocht tegen hem, merkt hij. Wat moet die Nederlander? Een week na de dood van Dr. Azahari vraagt een van zijn nauwste en vertrouwdste contacten hem: ‘Het is toch gek. Iedereen over wie wij spreken, wordt daarna opgepakt of gedood door de Indonesische politie. Hoe kan dat?’ Eduard heeft altijd een antwoord, maar hij weet niet hoelang dat nog geloofwaardig is.
Unieke inkijk
Meer dan vijftien jaar na de dood van Azahari, in februari 2021, verschijnt op de website van de CTIVD in Nederland een bericht over een oud-agent van de AIVD. Hij is ontevreden over hoe de geheime dienst hem behandelt en heeft een klacht ingediend.
De CTIVD, de commissie die toezicht houdt op de AIVD en MIVD, heeft zijn klacht onderzocht en de uitkomst gepubliceerd, ontdaan van details, context en persoonsgegevens. De summiere samenvatting maakt duidelijk dat de oud-agent in gevaar is. ‘Klager vreest voor zijn veiligheid en de veiligheid van zijn gezin. Hij heeft de AIVD daarom in [jaar] om assistentie en bescherming verzocht.’ De klager heeft, blijkens het bericht, voor zowel de AIVD als een buitenlandse veiligheidsdienst gewerkt.
De Volkskrant heeft navraag gedaan, met diverse bronnen gesproken en zo kunnen reconstrueren dat de oud-agent die de klacht heeft ingediend Eduard is, een Nederlander die van 2003 tot 2007 en daarna nogmaals tussen 2016 en 2018 diep geïnfiltreerd is geweest in radicaal islamitische organisaties in Indonesië.
Zijn werk biedt een unieke inkijk in de samenwerking van veiligheidsdiensten met infiltranten in de strijd tegen terrorisme. Mensen als Eduard zijn de voetsoldaten van de geheime diensten. Zij knappen het vuile werk op en lopen het risico. Zijn verhaal laat zien hoe operateurs van de CIA en de AIVD – de mensen die de agenten runnen – met agenten communiceren, hoe ze hen aanmoedigen en welke kille afwegingen ze maken. Ze waarderen je zolang je nuttig voor hen bent. Maar keren je de rug toe als je niet langer nodig bent.
De eerste periode: 2003 tot 2007
Met een krant onder zijn arm loopt Eduard in het najaar van 2003 door het STC in Jakarta, een aftandse shoppingmall in de overigens luxe wijk Senayan. Op de onderste verdiepingen zijn nog wat winkeltjes, maar de meeste zijn gesloten. Het gebouw maakt een lege indruk en het is er schemerig. Een ideale plek voor een geheimzinnige ontmoeting.
Op een van de hogere verdiepingen zit een koffieshop waar Eduard de krant die hij meedraagt opzichtig voor zich op tafel legt. Dat is het sein dat ze hebben afgesproken. Meteen stapt een wat gezette man met zwart haar, een bril en een hoed op hem af en gaat tegenover hem zitten.
Het was de tijd van de grote aanslagen – 11 september 2001 natuurlijk, de aanslag op Bali met zijn 202 doden in 2002 en de aanslag op het Marriott Hotel in Jakarta, waar Rabobank-directeur Hans Winkelmolen in 2003 een van de twaalf slachtoffers was. Op feestjes werd over niets anders gesproken. Eduard had op zo’n avond zijn ideeën gespuid over de daders van ‘Bali’ en over Indonesiërs in het algemeen, en had gezegd dat het niet moeilijk kon zijn om bij ze binnen te komen. Hij kende de Indonesiërs en wist hoe je die moest benaderen.
Eén persoon luisterde met meer dan normale aandacht. ‘Goed verhaal’, zei hij tegen Eduard. En toen hij weer thuis was, werd Eduard gebeld door een Amerikaanse sprekende man – de man die nu tegenover hem zit.
De man is erg direct en vertelt meteen dat hij van de CIA is. Hij vraagt of Eduard kan helpen. Wat volgt is een gesprek van een uur waarin het gaat over de islamitische netwerken op Java. Kan Eduard tegen een vergoeding vertalingen maken, hotels boeken en andere logistiek regelen? Een bekende handelswijze van diensten: je vraagt mensen eerst iets kleins te doen, zonder risico, waartegen je moeilijk bezwaar kunt hebben. Eduard aarzelt geen moment, en antwoordt: ja.
Daarop vraagt de man hem een artikel over Jemaah Islamiyah uit de islamitische krant Republika te vertalen. Eduard doet dat naar behoren, hij voelt zich vereerd, maar voelt dat hij meer wil zijn dan alleen een hulpje. Nu hij ervan heeft geproefd, wil hij het echte werk. Als hij die drijfveer later probeert te analyseren, zoekt hij het in zijn indojeugd in Den Haag, die niet altijd fijn was. Het contact met zijn moeder was ingewikkeld, zijn vader kende hij niet, en dat zadelde hem op met de drang iets goeds te willen doen. En terroristen en bommenleggers opsporen was ongetwijfeld iets goeds.
In plaats van alleen maar stukjes uit kranten te knippen en te vertalen, gaat hij eens praten met advocaten van leden van de radicale knokploeg FPI. Die blijken uitermate toeschietelijk en zelfs ronduit ijdel, als Eduard vertelt dat hij ze met een foto wil opnemen in een onderzoek annex boek dat hij aan de islamitische bewegingen wil wijden. Hoofdpersoon in dat boek, zegt hij, moet ustadz (leermeester) Abu Bakar Bashir worden, door Indonesiërs gemakshalve afgekort als ABB.
ABB is berucht. Ogenschijnlijk is hij een vriendelijke moslimgeestelijke, altijd glimlachend achter zijn witte baardje. In werkelijkheid is hij de oprichter, geestelijk vader en vermoedelijk zelfs de hoogste operationele leider van Jemaah Islamiyah, die de bommencampagne heeft uitgevoerd. In Indonesië wordt ABB een paar keer, op steeds wisselende aanklachten, in de gevangenis gezet, en daarom heeft ook hij een legertje advocaten om zich heen, deels dezelfde als de FPI.
De advocaten blijken maar al te bereid Eduard een handje te helpen. Als hij ABB wil spreken, zeggen de advocaten, moet hij bellen met ustadz Mudzakir, een andere radicale geestelijke uit Solo op Java, en een vertrouweling en vriend van ABB. Die regelt dat wel. Eduard krijgt zonder veel moeite het mobiele nummer van Mudzakirs zoon.
Zo makkelijk is het om binnen te komen, meldt Eduard aan zijn contactpersoon. De CIA-man reageert vol verbazing. Mudzakir is een belangrijke figuur in de radicale hiërarchie, en dat Eduard in zijn buurt kan komen is een kans. De CIA geeft hem groen licht. Hij kan aan de slag. Op dat moment houdt Eduard op een handlanger te zijn. Hij wordt een agent, met als dekmantel zijn onderzoeksproject en een budget.
Samenwerken met Nederland
Voordat Eduard tekent bij de CIA, wil hij eerst weten wat Nederland van zijn werk vindt. Hij wil geen gedonder achteraf, als werken voor een buitenlandse geheime dienst een probleem zou blijken te zijn. Hij wil zijn paspoort niet kwijtraken. De case officer zegt toe dat met de AIVD te bespreken, en bij de volgende afspraak vertelt hij dat de Nederlanders er geen problemen mee hebben. De Nederlandse geheime dienst is zelfs enthousiast: het wordt een joint operation – een gezamenlijke operatie van CIA en AIVD. De CIA zal de inlichtingen van Eduard delen met de Nederlanders.
Net als de CIA is ook de AIVD na de aanslagen van 11 september geïnteresseerd in netwerken van fundamentalistische moslims. Vooral de invloed van de islam op de Indonesische politiek en de radicaal islamitische netwerken op Java hebben de aandacht. De AIVD heeft daar zelf slecht zicht op. De Nederlandse dienst heeft niet dezelfde financiële mogelijkheden als de Amerikanen; met geld kun je aan goede informatie komen. AIVD’ers moeten het eerder hebben van het rekruteren van oudere Indonesiërs die in Nederland hebben gestudeerd, of van de contacten die grote bedrijven hebben.
Het ‘Indonesiëteam’ bij de AIVD bestaat in die periode uit een handvol mensen. Teamhoofd is Luc, die er later liaison zal worden namens de AIVD – een verbindingsfunctie op de ambassade. Drie à vier ‘inlichtingenmedewerkers’ zijn wisselend in Indonesië om inlichtingen te verzamelen. Hoewel Eduard vooral met de CIA spreekt, ontmoet hij de Nederlandse operateurs regelmatig – zo’n twee keer per jaar. Altijd in gezelschap van zijn Amerikaanse case officer. Soms zijn die ontmoetingen in Bangkok of Manilla, als hij afspreekt met Alex (wellicht een alias), Jan-Willem of Joris (die later liaison zal worden en nog steeds werkzaam is bij de AIVD).
In de nazomer van 2004 vliegt Eduard naar Nederland voor een meerdaagse ontmoeting in het Holiday Inn aan de rand van Leiden. Daar blijkt pas goed hoeveel belang de Nederlanders hechten aan zijn operatie. De station chief van de CIA is er, zijn case officer, maar ook zeker vijf personen van de AIVD, onder wie het teamhoofd en iemand uit de directie. Een bron noemt het ‘exceptioneel’ dat zo veel inlichtingenmedewerkers samenkomen met een agent erbij. De stemming is goed en Eduard voelt zich gewaardeerd.
Al snel blijkt dat het de Amerikanen menens is. Eduard heeft een afspraak met zijn case officer in een hotel in West-Jakarta en daar verschijnen ook twee ict-mannen, voor hem uit Singapore overgekomen. De Nederlander krijgt een Toshiba-laptop van ze met speciale software en de mannen leggen hem uit hoe hij daarmee versleutelde berichten kan versturen: bericht maken, versleutelen middels PGP, het onleesbare berichtje mailen met als onderwerp iets onschuldigs (‘boat to Seminyak’) en daarna het bericht verwijderen. Ook AIVD’ers sturen hun verslagen in die tijd via PGP-berichten. Ze worden opgesteld en gelezen in het programma Kladblok.
Hij krijgt ook strikte instructies voor het gebruik van een telefoon. Alleen aanzetten als het nodig is, verder uitzetten en niet aandoen in de buurt van zijn eigen telefoon. Tevens krijgt Eduard maandelijks ongeveer 2.000 dollar, reisgeld en hij kan kosten declareren. De ontmoetingen met zijn CIA-contactpersoon – een doorgewinterde inlichtingenman die onder anderen terrorist Hambali arresteerde en naar Guantanamo Bay deporteerde, waar deze nu terechtstaat voor zijn betrokkenheid bij Al Qaida en de aanslagen op Bali – vinden bij voorkeur plaats in drukke cafés of hotellobby’s.
‘Great work’
Via ustadz Mudzakir komt Eduard binnen in Ngruki: ABB’s florerende islamschool aan de buitenrand van de stad Solo, tevens een broedplaats voor terroristen. Ngruki houdt niet van pottenkijkers, journalisten van CNN zijn er bijvoorbeeld niet welkom. De AIVD probeert er met eigen mensen binnen te komen; ook dat lukt niet. Eduard lukt het wel: hij wordt vriendelijk ontvangen en rondgeleid over het grote scholencomplex, langs klassen met het woord ‘jihad’ boven de deur, langs de moskee en de huizen van de familie Bashir. Docenten lopen in Afghaanse Talibandracht, met de bekende te korte lange broeken, te lange hemden en de wollen Afghaanse muts, en zijn er trots op dat ze op Ngruki ‘de ware versie van de islam’ kunnen onderwijzen.
Eduard sluit vriendschap met diverse ustadz en kan zich dankzij hen vrij bewegen op het scholencomplex. Hij kan er zelfs overnachten en ziet daardoor zaken die voor anderen verborgen blijven, zoals nachtelijke ontmoetingen tussen gezochte terroristen, of gevechtstrainingen. In Ngruki komt Eduard in contact met een zoon van Abu Bakar Bashir, Abdulrohim, die door iedereen I’Im wordt genoemd. Hij blijkt ABB’s lievelingszoon: in Afghanistan opgeleid als jihadstrijder, hoog in de hiërarchie van Jemaah Islamiyah en in Ngruki degene die bepaalt wie zijn vader te spreken krijgt en wie niet. Eduard behoort tot de gelukkigen.
‘Hello friend’, stuurt zijn CIA-contactpersoon via versleutelde berichten. De Amerikanen en Nederlanders zijn overduidelijk zeer tevreden met het werk van Eduard. ‘This is some great work.’ ‘Our Dutch friends were very interested.’ De CIA vraagt soms om specifieke informatie, of waarschuwt hem. ‘Please be careful.’
Zijn belangrijkste contact in Ngruki wordt Ghozali. Hij ontmoet hem in de wandelgangen: een ietwat vreemde, maar uiterst leergierige student. Hij studeert niet op Ngruki, maar aan de universiteit in de stad. Ghozali wil graag bij de harde kern in Ngruki horen, kent belangrijke mensen in de beweging persoonlijk, maar houdt zich tegelijk op afstand. Hij hoort er niet echt bij, want hij is niet van Java, zoals bijna iedereen hier, en zijn moeder is geen moslim maar katholiek, maar hij is wel gefascineerd door de radicale islam. Eduard overtuigt hem samen te werken aan zijn project. Hij laat Ghozali ‘research’ doen en betaalt hem daarvoor regelmatig 2 miljoen Indonesische roepia, omgerekend 120 euro.
Ghozali vertelt hem alles, bijvoorbeeld het gedetailleerde verhaal van een rit die hij met een van de terroristen maakte naar Jakarta, waar doelwitten voor een volgende aanslag werden bekeken. Op 8 augustus 2004 waarschuwt Eduard zijn case officer dat zo’n nieuwe aanslag inderdaad ophanden is: hij ziet dat er veel onrust en beweging is, mensen lopen in en uit, vreemde gezichten, er hangt een gespannen sfeer. De volgende dag om 10.30 uur wordt bij de poort van de Australische ambassade in Jakarta een vrachtwagen vol explosieven tot ontploffing gebracht.
Ghozali zal zo van onschatbare waarde blijken. Ook de twee telefoonnummers die bommenmaker Dr. Azahari noodlottig worden, zijn van hem afkomstig.
De CIA is zich bewust van de cruciale positie van Ghozali. ‘Je gaat heel goed met Ghozali om.’ En: ‘Dank voor het verzamelen van zeer gedetailleerde en ogenschijnlijk zeer belangrijke informatie.’ Maar ook van de gevaren. In 2006 staat Eduard op het punt om via Ghozali aan chemische stoffen te komen. De CIA vindt het te risicovol. ‘Het is zeer lastig voor ons om te bepalen wat de stof kan doen en we willen je niet in gevaar brengen. Beëindig je activiteiten voor nu.’ Ook blijkt dat de bijdrage die Eduard aan Ghozali geeft voor ‘research’, gebruikt is om explosieven te kopen. ‘Wat gebeurd is, is gebeurd maar geef hem alsjeblieft geen geld meer voordat we weten wat Ghozali met het geld doet.’
Uiteindelijk stopt Eduard in 2007 met zijn inlichtingenwerk. Tijdens een ontmoeting in het Golden Tulip Hotel in Zoetermeer vertellen drie CIA’ers en zes AIVD’ers dat er minder dreiging uitgaat van Jemaah Islamiyah en dat ze zullen stoppen. De AIVD, die vooral heeft meegelift op de CIA-operatie, zal helemaal stoppen met het Indonesiëteam, maar dat wordt niet aan Eduard verteld.
Eduard mag op een papiertje schrijven wat hij nodig heeft om de eerste tijd goed door te komen. Hij vraagt 260 duizend dollar. Terug in Indonesië heeft hij nog een laatste ontmoeting met zijn case officer om telefoon en laptop in te leveren. Hij krijgt 18 duizend dollar. ‘Meer zat er niet in’, zegt de case officer tegen hem.
Er wordt hem aangeraden zijn contacten binnen Jemaah Islamiyah langzaam af te bouwen, niet te snel, om niet nog meer argwaan te wekken.
De tweede periode: 2016-2018
Eduard heeft een eigen, goed lopende importhandel als Indonesië negen jaar later, in de ochtend van 14 januari 2016, wordt opgeschrikt door een nieuwe aanslag. In de Starbucks aan de Jalan MH Thamrin, in een luxe buurt met ambassades, hotels en shoppingmalls, en pal tegenover een VN-kantoor, blaast een zelfmoordenaar zich op. Het vormt het begin van een kleine veldslag die uren zal duren. Terroristen lopen schietend rond, politiemannen kiezen positie achter auto’s. De actie eindigt pas als de laatste terroristen zich bij hun auto op de parkeerplaats opblazen. Dan zijn er negen doden en meer dan twintig gewonden, onder wie de Nederlandse VN-medewerker Johan Kieft.
Eduard zit opnieuw aan de televisie gekluisterd, net als ruim tien jaar eerder tijdens het beleg van het huis van Dr. Azahari.
De laatste bommenmaker van Jemaah Islamiyah was gedood in 2009, kort na de laatste grote bomaanslag op het Marriott Hotel en het nabijgelegen Ritz Carlton (negen doden, onder wie twee Nederlanders). De beweging was versnipperd en leek verslagen. De nieuwe aanslag in de ambassadebuurt wordt opgeëist door Islamitische Staat en de volgende dag staat een tekening van een van de opdrachtgevers in de krant. Verdomd, die ken ik, denkt Eduard als hij de man ziet. Het is Bahrun Naim, een jongeman met wie hij tien jaar eerder bevriend was geraakt.
Als Eduard hem in 2006 bij de islamschool ontmoet, is Naim pas 26 en staat hij nog niet op de radar van de politie. Hij hoort bij Hizbut Tahrir Indonesia, een internationale moslimgroepering die ‘met vreedzame middelen’ streeft naar een wereldwijd kalifaat, maar ook contacten onderhoudt met extremistische groepen. Naim is eigenaar van een aantal internetcafés en ict-winkeltjes, en Eduard bouwt een hechte vriendschap met hem op. Hij kent zijn familie, speelt met zijn kinderen en reist samen met Naim langs zijn internetcafés buiten Solo.
Tien jaar later is Naim een belangrijk man in de beweging. Eduards oude vriend heeft zich aangesloten bij IS in Syrië en zou van daaruit zelfs opdracht hebben gegeven tot de aanslag in Jakarta, leest Eduard in een krant op het vliegveld. Ter plekke besluit hij het algemene nummer van de AIVD in Zoetermeer te bellen. Eduard legt de situatie uit. Is de AIVD geïnteresseerd in inlichtingen over deze opdrachtgever van IS? De persoon die de telefoon beantwoordt kan niets beloven, maar zegt de informatie door te geven. Een week later belt iemand van de CIA hem op.
Gevaarlijke missie
Als Eduard later met deze CIA’er in een restaurant zit, brengt hij de vorige operatie in herinnering. Die periode is rommelig en plotseling afgesloten. De Nederlander moest zelf maar zien hoe hij zijn contacten zou inlichten. Ditmaal zal het anders zijn, belooft de man.
De CIA wil hem niet alleen spreken over Naim, maakt de man duidelijk, maar heeft ook een eigen plan. Hij legt uit dat de CIA moeilijk aan informatie kan komen over de opkomst van Al Qaida in Jemen. Vooral de bolwerken rond de tweede grootste stad Mukalla zijn een blinde vlek voor de Amerikanen. Kan Eduard niet met Ghozali ervoor zorgen dat er vijftien jonge Indonesische moslims naar Mukalla gaan om te studeren? Het is waarschijnlijk dat de studenten daar benaderd zullen worden door Al Qaida op het Arabisch Schiereiland (AQAP), waarna ze gebruikt kunnen worden om inlichtingen in te winnen over die organisatie.
Eduard twijfelt over het aanbod. Hij had contact opgenomen vanwege Naim, nu wil de CIA hem op een gevaarlijke missie naar Jemen sturen, waar hij nog nooit is geweest. Hij bespreekt de zorgen met de CIA en vraagt hoe de AIVD erover denkt. ‘Die maken zich ook zorgen over de veiligheid, dus dat gaan we zo goed mogelijk organiseren’, is het antwoord dat Eduard moet geruststellen. De CIA belooft bovendien alle inlichtingen met de AIVD te zullen delen.
De Nederlander wekt zijn oude netwerk tot leven. Acht jaar lang is hij met enige regelmaat berichtjes blijven sturen naar zijn ‘vrienden’, tekenen van leven, net genoeg om zijn eigen verdwijning te maskeren en om de mensen bij de hand te hebben, mocht hij ze weer eens nodig hebben. Ghozali komt terug en blijkt opnieuw zeer bruikbaar: met zijn hulp ronselt de Nederlander studenten voor de reis naar Jemen, er worden paspoorten, tickets en studiebeurzen geregeld. Het gezelschap is bijna klaar voor vertrek als de CIA het project, na maanden voorbereiding, onaangekondigd stopt. Zonder verdere uitleg hoort Eduard dat het ‘hoofdkantoor’ de stekker eruit trekt. Ghozali voelt zich besodemieterd en is woest op Eduard. Ze zullen elkaar nooit meer spreken.
Na deze mislukking komt Eduard via de CIA in Jakarta in contact met een man die hij ‘HAU’ noemt. HAU blijkt een soort pleegvader voor Eduards vriend Bahrun Naim te zijn en nog steeds contact met hem te hebben in Syrië. Hij stemt erin toe Eduard te ontmoeten, nadat hij eerst navraag heeft gedaan bij onder andere I’Im, de zoon van Abu Bakar Bashir, die nog steeds voor hem garant staat.
HAU stelt hem voor aan Mael. Deze jonge vrouw, die altijd een chador draagt, is een kind van vooraanstaande Jemaah Islamiyah-ouders, maar heeft zich van JI afgekeerd. Ze heeft haar ouders en twee kinderen verlaten om zich bij IS aan te sluiten – een dramatische beslissing voor een vrouw alleen. Ze blijkt ook van Bahrun Naim te houden, wil zelfs zijn tweede vrouw worden en is van plan hem achterna te reizen naar Syrië. Later zal ze vertellen dat het haar grootste wens is zichzelf ooit op te blazen voor de islamitische zaak. In Syrië is ze nooit gekomen, maar ze staat vanuit Jakarta in nauw contact met Bahrun Naims echtgenote in Syrië.
Als Eduard haar voor het eerst ontmoet, is dat in aanwezigheid van HAU. De tweede keer komt ze alleen. Ze hebben afgesproken in een shoppingmall. Eduard is er zoals gewoonlijk ruim van tevoren, en van een hoger gelegen verdieping ziet hij haar binnenkomen, helemaal in het zwart, zoals altijd. Hij ziet vooral de grote rugzak op haar rug, die hem nerveus maakt. Mael zet de tas op de grond naast hun tafeltje en laat hem daar staan als ze even naar de wc moet. Eduard kijkt stiekem en heel voorzichtig in de tas, en ziet tot zijn opluchting alleen kleren, niets wat lijkt op een bom.
Het klikt. Ze zien elkaar vaker, hij wint haar vertrouwen. Omdat Mael wordt gezocht door de Indonesische politie, regelt Eduard bovendien een onderduikadres voor haar. Hij betaalt haar huur met geld van de CIA en helpt haar op alle mogelijke manieren. Dat neemt haar laatste achterdocht weg. Ze begint hem in vertrouwen te nemen, vertelt hem over haar contacten met haar vriendinnen in Syrië, onder wie de vrouw van Bahrun Naim, en geeft hem zo, zonder dat zij het beseft, een schat aan informatie over de bewegingen van Naim en andere Indonesiërs in Syrië.
Het vertrouwen van Mael is onvoorwaardelijk, Eduard en zij praten met elkaar als broer en zus. Niet alleen over Syrië of IS, maar ook over haar jeugd, de familie die ze heeft achtergelaten, de verknipte relatie die ze heeft met haar ouders. Ook met hen legt Eduard contact en hij bemiddelt met ze, zodat Mael op een gegeven moment haar ouders en kinderen weer kan zien. Hij geeft haar een telefoon waarvan, behalve hijzelf, niemand het nummer heeft. Met die telefoon kan ze hem altijd bellen.
Terwijl Mael geen spoor van achterdocht meer heeft, groeit die juist bij HAU. Hij maakt deel uit van de oude kern van JI en is zelfs betrokken geweest bij de bomaanslag op Bali in 2002. Bahrun Naim kijkt erg tegen hem op. HAU ruikt onraad en waarschuwt Mael dat die Eduard niet deugt. Mael moet daar niets van weten, maar HAU’s achterdocht wordt alleen maar groter. ‘Eduard stelt intel-vragen’ (‘intel’ is een verwijzing naar inlichtingendiensten), ‘volgens mij is hij een spion’. Mael wil niet luisteren, maar HAU verbreekt alle contact met Eduard.
Dankzij de informatie die Mael uit Syrië krijgt, komt Eduard steeds dichter bij Bahrun Naim. Die verblijft nooit lang op hetzelfde adres, maar uiteindelijk kan Eduard de CIA de informatie geven die de Amerikanen nodig hebben: het adres, de route en het tijdstip waarop Naim elke dag met zijn bromfiets naar zijn basis rijdt. Op 8 juni 2018 wordt hij gedood door een Amerikaanse drone met een raket. Hij is dan 34. Kort daarna beëindigt de CIA de missie.
Doodsbedreigingen
Eduard wil dan in rust zijn bedrijf voortzetten. De eerste tekenen dat dit niet zal gebeuren, dienen zich een jaar na Naims dood aan. Eduard heeft zijn contacten afgebouwd en als excuus verzonnen dat hij bang is dat de Indonesische inlichtingendienst ze op het spoor is. Sporadisch spreekt hij via Telegram met Mael en hij maakt geld naar haar over, zodat ze de huur kan betalen.
Dan krijgt hij een eerste waarschuwing. ‘We maken je dood’, leest hij in een Telegrambericht. Het verschijnt op de telefoon die hij gebruikt voor het contact met Mael. Ze neemt de telefoon niet op om uitleg te geven. Drie dagen later via sms en Telegram een nieuw bericht: ‘We komen naar je toe en maken jou en je familie dood.’ Mael ontkent in een telefoongesprek elke betrokkenheid, waarna Eduard het contact verbreekt en de telefoon weggooit. Maar de bedreigingen verdwijnen niet. Er komen mensen naar Eduards bedrijf die naar hem vragen. Een gezinslid ontvangt dreigende teksten via sociale media.
Eduard heeft zijn gezin nog steeds niet verteld over zijn werk voor de CIA en AIVD. Hij schuift de beslissing voor zich uit. Jarenlang een dubbelleven leiden is zwaar, maar aan je eigen gezin bekennen dat je ze zestien jaar hebt belogen, dat je niet bent wie ze denken dat je bent, daar ziet hij enorm tegenop. Aanvankelijk komt hij ermee weg. Het gezin vliegt naar Nederland voor een lange vakantie, zoals ze dat wel vaker hebben gedaan. En daarna komt de coronapandemie, waardoor ze niet terug kunnen naar Indonesië.
Maar uiteindelijk komt hij er niet meer onderuit. Na de eerste bedreigingen belt hij de AIVD om te vertellen dat hij gevaar loopt. De dienst belt niet terug. Eenmaal in Nederland heeft hij meerdere gesprekken met juristen van de inlichtingendienst. De AIVD voelt zich niet verantwoordelijk voor wat hem is overkomen, omdat de bedreigingen zouden voortkomen uit de tweede periode en Eduard toen niet voor de AIVD werkte. Eduard dient een klacht in bij de CTIVD.
Dit is voor hem het moment dat hij alles moet opbiechten aan zijn gezin. Ze zitten nu al tijden op een eenvoudige kamer in Nederland en kunnen niet terug naar huis. Stapsgewijs vertelt hij dat hij al die tijd heeft gelogen, dat hij jarenlang voor de CIA en de AIVD heeft gewerkt, en dat ze nu worden bedreigd. Er is ongeloof, een beetje bewondering, maar vooral is er het besef dat ze misschien nooit meer terug kunnen naar Indonesië, waar ze een gerieflijk, prettig leven hadden. Als dat doordringt, komt ook de woede. Waarom heeft hij nooit iets verteld? Waarom heeft hij ze in zo’n linke, uitzichtloze situatie gebracht?
De onderzoekers van toezichthouder CTIVD volgen de redenering van de AIVD: er is geen zorgplicht. Voor Eduard is het een harde klap. Jarenlang heeft hij zich met gevaar voor eigen leven in een terroristisch netwerk bewogen. Daarvoor werd hij geprezen door AIVD en CIA. Maar nu hij is gevlucht, geven ze niet thuis.
Dan komt de grotere twijfel. Was het de moeite waard, al die jaren? Eduard had lange tijd het gevoel dat hij aan de goede kant stond. Maar is dat wel zo? Nu hij en zijn gezin hulp nodig hebben, nemen de diensten waarvoor hij werkte de telefoon niet meer op.
VERANTWOORDING
Dit artikel is gebaseerd op Amerikaanse berichten, openbare bronnen zoals onder meer het CTIVD-onderzoek, de ervaring van de oud-correspondent Indonesië van de Volkskrant en gesprekken met enkele betrokkenen. Om geen mensen of operaties in gevaar te brengen is een aantal details weggelaten, zoals achternamen van inlichtingenmedewerkers. Hoewel alle belangrijke feiten zijn geverifieerd, was het niet mogelijk voor alle details dubbele bevestiging te krijgen. Sommige dialogen, observaties of karakterschetsen zijn ontleend aan één bron.
De Volkskrant heeft de AIVD vragen gesteld over dit verhaal, maar de inlichtingendienst heeft die niet beantwoord. De dienst laat in een algemene reactie weten ‘geen uitspraken te doen over wie voor of met de AIVD hebben gewerkt’. De AIVD neemt naar eigen zeggen de ‘wettelijke zorgplicht’ voor hen ‘zeer serieus’, maar zegt niet ‘hoe we dat precies vormgeven’. De CIA wilde geen commentaar geven.