HET RESIDENTIEHUIS
Bijna een eeuw oud is het: 'Over de stad, wier wit-gepilaarde villa-huizen laag wegscholen in het geboomte der lanen en tuinen, hing een donzende geluidloosheid, in de windstille benauwdheid der avondlucht, als was de matte avond moe van de zonneblakende dag der Oostmoesson....
Dat is uit het begin van De stille kracht van Louis Couperus. Het verscheen in 1900 en heeft de dagtekening 'Pasoeroean-Batavia, Oct. '99 - Febr. 1900'. De roman speelt in Pasoeroean, dat in het boek 'Laboewanggi' heet. Maar voor het hier beschreven huis koos Couperus het residentiehuis in Tegal als model. Daar had hij enige tijd bij zijn zus en zwager gelogeerd. In het fotoboek Baren en oudgasten van Rob Nieuwenhuys staat er een foto van. Het huis is van opzij genomen. Een inderdaad vorstelijk portaal op hoge zuilen steekt als een bijna afzonderlijk paviljoen naar buiten, de tuin in waar zware banen licht en schaduw de hitte tekenen. Rondom staan hoge bomen. De voorgalerij van het Indische huis lijkt hier zelfstandig geworden. Door de zuilen heen kunnen we iets naar binnen kijken: een wat schemerige ruimte, want het voorportaal dempt alle licht en zal ook de ergste warmte hebben buitengehouden. Men leefde in de intimiteit van de schaduw, in de stilte ervan ook.
In het boek van Nieuwenhuys staat ook een foto van het residentiehuis in Pasoeroean. Een breed, laag huis (een heel fraai pannendak) met een ronduit schitterende voorgalerij, rustend op zes zuilen en vrij diep. De galerij ligt vier treden boven de voortuin. Op de treden zitten bedienden; de resident zelf staat voor de middelste van de vijf grote deuren, die alle open konden staan. Er was ook een zeer brede achtergalerij, die onder meer als ontvangstruimte werd gebruikt.
Het huis met de voorgalerij, - het is een meesterlijke vondst. Het is de licht- en warmtevanger van het woonhuis; dat ligt in zichzelf gekeerd erachter. Men woont diep weg van de buitenwereld en toch: de deuren gaan open, men stapt naar buiten en daar is die tussenruimte van natuur en cultuur: de voorgalerij, waar de warme lucht moet hangen en de schommelstoel op de thermiek lijkt te bewegen. In de voorgalerij maakt men zich zichtbaar, niet zo lang, denk ik; het huis met de voorgalerij maakt een bijna onzichtbaar leven mogelijk. Het is het meest individualistische huis dat ik ken.
Volgens Rudy Kousbroek komt het huis met de voorgalerij nagenoeg alleen in Nederlands-Indië voor. Is het een Nederlandse vinding? Foto's uit het oude Indië, sommige 125 jaar oud, laten zien hoe verzuild de architectuur was. (De balzaal van het paleis van de Gouverneur-Generaal in Batavia is een hoge, luchtige zuilenhal; langs de hele breedte ervan liep een galerij). Wie zijn de bouwers geweest? Ik denk dat de resten van het classicisme na de uitbloei in Europa naar de tropen zijn overgewaaid. Hoeveel zuilportalen zijn er in Europa niet gebouwd, Griekse tempelfronten ook, niet het minst bij landhuizen. Maar de architecten hebben de klassieke bouw in Indië geniaal gevarieerd tot de uiterste eenvoud. Maar het allermooist is natuurlijk het 'ingebouwde' huis, met de heel lichte koelte van het halflicht.
Een keer heb ik de bekoring van de voorgalerij gekend. Het huis staat in Jakarta. Of het erg oud is, ben ik niet te weten gekomen. De gelegenheid was wat officieel. Op de voorgalerij werd het diner gegeven. De avond had net die warmte die gelukkig maakt, schemerwarmte, zal ik maar zeggen. Het huis was breed genoeg voor een lange tafel in de voorgalerij. Nooit eerder heb ik een diner zo geruisloos geserveerd zien worden. Ik keek uit op de tuin, waarin een grote waringinboom stond. Die was het mooist als het even stil werd aan tafel. De geesten die erin huisden, konden even de herinnering aan hun eeuwige leven oproepen. Wij zaten midden in de stad en toch in de natuur. En alles wat wij aten, leek te smaken naar een tijd die al lang voorbij is.
Het allermooiste Indische huis herinner ik mij uit een ander fotoboek van Rob Nieuwenhuys. Het witte gebouw met een schitterende voorgalerij ligt tegen een gigantische achtergrond van bossen. Meer is er niet in de wereld dan de natuur en dat ene huis. Van de stilte daar maak ik me een bijna sprookjesachtige voorstelling. Daar had ik wel willen wonen, om volkomen te verstillen. En de voorgalerij als een stoa voor de diepste gedachten.
Maar ik ben lang met een bescheidener wens tevreden geweest. Aan de Zandvoortselaan, tussen Bentveld en Zandvoort, ligt, als men komt van Haarlem, aan de rechterzijde, omgeven door een ruime tuin, helemaal alleen, zoals het hoort, een huis met een kleine voorgalerij met zuilen. Het moet eens naar het Indische model zijn gebouwd, misschien door een teruggekeerde koloniaal. Ik heb nooit iemand op de voorgalerij gezien. Het huis leek altijd onbewoond. De kamers waren altijd donker. Het tijdperk ervan was voorbij. Het huis heeft me vele jaren getroost.
Het is intussen nacht geworden in De stille Kracht: 'Het reusachtige erf was stil. Er brandden nu, langzaam, omslachtig aangestoken door de lampenjongen, één lamp van de kroon der voorgalerij, en de neergedraaide lamp binnen, als twee nachtlichtjes in het paleis van zuilen en van, kinderlijk naar achter verschietende, daken.'
Zo hoort het ook.