Het hooggebergte van de wereldliteratuur
Voor de derde keer is de Duitse klassieker De Toverberg van Thomas Mann in het Nederlands vertaald. Schrijver Maarten 't Hart is vol lof. Hij heeft maar twintig streepjes in de kantlijn gezet.
Thomas Mann: De Toverberg
Uit het Duits vertaald door Hans Driessen.
De Arbeiderspers; 928 pagina's; € 45.
Had je honderd jaar geleden tuberculose, dan ging je dood, tenzij je schatrijk was en je je intrek kon nemen in een sanatorium in het hooggebergte om daar te kuren. De zuivere lucht bood kans op genezing.
In maart 1912 vertrok derhalve de vrouw van Thomas Mann naar Davos om te kuren. De schrijver bezocht haar in mei en juni en verbleef drie weken in het sanatorium. Hij liep daar een verkoudheid op en de geneesheer-directeur raadde Mann aan ook te blijven kuren. Mann gaf er evenwel de voorkeur aan weer af te dalen naar de gewone wereld. Daar voltooide hij zijn novelle Der Tod in Venedig. Daarnawilde hij, zoals hij zelf in een lezing over Der Zauberberg vertelde, 'een humoristisch pendant van die novelle schrijven, ook wat de omvang betreft, dus een enigszins uitgebreide short story'.
Mann begon eraan, het werk dijde uit, de Eerste Wereldoorlog kwam ertussen, en uiteindelijk voltooide hij de roman pas in 1924. Toch is de roman, hoewel zo'n duizend pagina's, in wezen een uitgebreide short story gebleven, het langste korte verhaal uit de wereldliteratuur. Je kunt het werk namelijk moeiteloos in één zin samenvatten: een jongeman, Hans Castorp, reist naar Davos om zijn aldaar kurende neef te bezoeken, maar tijdens dat bezoek wordt bij Hans zelf tbc geconstateerd en een bezoek van drie weken dijt uit tot een verblijf van zeven jaar.
In de roman wordt dat verblijf in extenso beschreven, waarbij de nadruk valt op de gesprekken die Castorp voert met zijn lotgenoten en die de zieken met elkaar voeren.
Aldus ontstond, hoewel de vele gesprekken vaak oeverloos lang zijn en er ogenschijnlijk maar op los geouwehoerd wordt (maar het is geouwehoer waar, om met Gerard Reve te spreken, Gods zegen op rust), een wonderbaarlijk meesterwerk, een roman over ziekte, dood en het verstrijken van de tijd die zijn weerga niet kent in de wereldliteratuur. Wel is het reuze spijtig dat in de roman ten enen male de notie ontbreekt dat dit kuren slechts voor gefortuneerden was weggelegd.
Vrij snel nadat het werk in 1924 verschenen was, namelijk in 1927, kwam onder de titel De tooverberg een Nederlandse vertaling uit, van de hand van C.J.E. Dinaux. In die wat stijve, nu wel erg ouderwetse, maar in veel opzichten toch alleszins aanvaardbare vertaling heb ik de roman voor het eerst gelezen. In 1975 verscheen een nieuwe versie van Pé Hawinkels (1942 - 1977), de rusteloos actieve schrijver-dichter-vertaler, die het Bijbelboek Job vertaalde, maar óók naam maakte met zijn Engelstalige songteksten voor Herman Brood.
Aanvankelijk was iedereen vol lof over Hawinkels' sprankelende, levendige vertaling. Zelfs Paul Beers, meestal een geduchte criticus van vakgenoten, in het tijdschrift DeRevisor. Maar al tamelijk spoedig kwam de kritiek los. André Matthijsse publiceerde in dagblad Het Vaderland een lijst blunders en vertaalfouten. Ook Francis Bulhof pakte Hawinkels stevig aan in het vertaaltijdschrift Babel. Al snel was de communis opinio dat Hawinkels veel te vrij had vertaald en te veel eigentijds jargon in de vertaling had verwerkt. Daardoor liep hij, nadat hij aanvankelijk als kandidaat naar voren was geschoven, de Martinus Nijhoff Prijs voor vertalers mis.
Ik weet nog dat ik het indertijd een prachtige vertaling vond en het meesterwerk, nadat ik het eerst in de Dinaux-vertaling en daarna in het Duits had gelezen, voor de derde keer met immens veel genoegen herlas. Mij stoorde dat eigentijdse Nederlands niet, de roman had iets sprankelends gekregen dat in het origineel beslist ook in hoge mate aanwezig is, maar niet bij Dinaux. En och, dat Hawinkels hier en daar opeens uit de band springt, is dat nu zo erg ?
Karel van het Reve maakte zich kwaad over de rokershoest van de locomotief die over de smalspoorbaan naar Davos rijdt. Mann spreekt over de 'schwer keuchende Lokomotive'. Daarvan heeft Hawinkels gemaakt: 'de door rokershoest geplaagde locomotief'. Dat is natuurlijk tamelijk bizar, en ver verwijderd van datgene wat er staat, maar Hawinkels vergaloppeert zich toch zelden op vergelijkbare wijze. Zeker, de vertaling is erg vrij, maar sloot destijds naadloos aan bij de gangbare vertaalopvattingen. Je moest toen, zoals dat heette, creatief vertalen.
Inmiddels vindt vrijwel iedereen wat Karel van het Reve op zijn vertaalcolleges altijd al naar voren bracht: je moet vertalen wat er staat. Ook Hans Driessen, bekroond met de Letterenfonds Prijs voor zijn grote Schopenhauer-, Nietzsche- en Sloterdijk-vertalingen, huldigt die opvatting blijkens zijn nawoord in de zojuist verschenen nieuwe vertaling van Der Zauberberg.
In een lezing voor studenten zei Thomas Mann ooit: 'Wat moet ik over het boek zelf zeggen en over hoe het gelezen moet worden? Om te beginnen, stelt het een zeer arrogante eis, namelijk dat men het twee keer moet lezen.' Dan zie je volgens Thomas Mann dat het werk eigenlijk een muziekstuk is. En een compositie moet je ook meerdere malen beluisteren om er, zoals Mann zegt, 'echt van te kunnen genieten'.
Hoewel ik ervoor terugdeinsde het werk voor de vierde keer geheel te lezen, kon ik het, mede dankzij de vertaling, niet meer wegleggen nadat ik erin was begonnen. Drie dagen totale onderdompeling, af en toe onderbroken door woedeuitbarstingen tegen Vladimir Nabokov die zich met grote regelmaat zeer laatdunkend over Thomas Mann heeft uitgelaten.
Maar komt dat doordat de tekst eigenlijk een muziekstuk is? Nee, ik ervaar de roman niet als een compositie, doch veeleer als een tocht in het hooggebergte van de wereldliteratuur, met telkens andere uitzichten, vergezichten, unieke doorkijkjes en dat constante gemurmel van, althans in de Alpen, een bergbeek, de unieke vertelstem van Thomas Mann, ernstig, weids, plechtig, sereen, wijs, maar bovenal uiterst humoristisch.
Wat een grandioze, onovertroffen roman en wat een majestueuze vertaling ook. Af en toe kwam ik vondsten tegen die ik mij uit de vertaling van Hawinkels herinnerde. Hans Driessen zegt dan ook in zijn nawoord: 'Ik heb Hawinkels' vertaling voortdurend geraadpleegd. Ik ben er niet voor teruggedeinsd in de gevallen dat hij een naar mijn smaak betere oplossing had verzonnen, deze over te nemen - dat is mijn manier om hem eer te bewijzen.'
Maar de door rokershoest geplaagde locomotief is bij Driessen terecht 'de zwaar puffende locomotief' geworden. Toch veroorlooft ook hij zich, hoe dicht hij doorgaans ook bij het origineel blijft, een enkele keer vrijheden waar ik een klein muggenzifterig potloodstreepje bij heb gezet.
Thomas Mann schrijft: 'Es war gegen acht Uhr, noch hielt sich der Tag.' Daarvan heeft Hawinkels gemaakt: 'Het liep tegen achten en de dag liet niet na.' Tien woorden Duits, vertaald met tien woorden Nederlands. Driessen heeft: 'Het liep tegen achten en de dag wist nog van geen wijken.' Twaalf woorden! Hoewel ik 'de dag liet niet na' niet erg mooi vind, blijft het dichter bij Mann dan 'de dag wist nog van geen wijken', wat aan de dag een wel erg dynamisch karakter verleent. Mijns inziens is dit te vrij, ik zou opteren voor: 'Al liep het tegen acht uur, nog bleef het dag.'
Het gebruik van het woord 'wijken' vind ik om nog een reden storend. Wat verderop wordt over een blos van Castorp opgemerkt dat deze 'van geen wijken wist'. Daar is Mann letterlijk vertaald, dus daar is het gebruik van die uitdrukking gerechtvaardigd. Maar juist omdat het zo'n opvallende uitdrukking is, moet je die alleen gebruiken als Mann dat in het Duits ook doet.
Een dikke streep heb ik op pagina 246 gezet bij: 'Hans Castorp keek vanuit zijn rustende houding naar de tot zwijgen gebrachte gast. Hij had het gevoel dat hij met zijn beide heel eenvoudige vragen al het mogelijke had weerlegd en tot zwijgen had gebracht.'
Bij dat eerste zwijgen gebruikt Thomas Mann ook 'schweigen', bij dat tweede gebruikt hij 'verstummen'. Mij dunkt dat twee keer achter elkaar 'tot zwijgen gebracht' (wat ronduit lelijk is) alleen dan gerechtvaardigd zou zijn geweest als Mann ook twee keer 'schweigen' had geschreven.
Maar ach, dit zijn kleinigheden (meer dan twintig streepjes heb ik niet gezet), net als ergens 'Oké dan', voor 'Nun gut', wat ik wat al te modieus vind. Zoiets valt op omdat Driessen er juist, anders dan Hawinkels, zo voortreffelijk in is geslaagd hedendaags jargon te vermijden.
Niettemin maakt de vertaling op geen enkele manier een ouderwetse indruk. Het is prachtig, levend Nederlands. Voor Thomas Mann is de ideale vertaler thans opgestaan.
LEUK Hè
Fragment van een discussie in het tijdschrift De Revisor (1976, nr 5) over Pé Hawinkels' vertaling van De toverberg. Collega-vertaler Paul Beers begrijpt niet waarom Hawinkels de uitroep 'leuk hè' heeft gebruikt:
Beers: 'Ik denk, wat zou daar nu bij Mann staan. Ik ga 't opzoeken,
en wat stond er? Er staat niets!'
Hawinkels: 'Niets staat daar.'
Beers: 'Dat vind ik goddomme toch wel ver gaan.'
Hawinkels: 'Dat gaat heel ver. Naptha zit zich daar geweldig op te winden en ik zat me geweldig op te winden, en ik voegde plotseling 'Leuk hè' toe en ik denk, dat laat ik staan. Zo gaat dat.'
DE EERSTE ZINNEN VAN DE TOVERBERG:
In het hartje van de zomer reisde een eenvoudig jongmens van zijn vaderstad Hamburg naar Davos-Platz in het Graubündense land. Hij was van plan er drie weken te blijven. Maar van Hamburg helemaal daarheen, dat is een lange reis - te lang eigenlijk in verhouding tot een bezoek van zo korte duur.
(Vertaling Pé Hawinkels, 1975)
Midden in de zomer reisde een eenvoudige jongeman van zijn geboortestad Hamburg naar Davos-Platz in Graubünden. Hij ging er voor drie weken op bezoek. Maar van Hamburg helemaal daarheen, dat is een behoorlijk verre reis, eigenlijk te ver in verhouding tot zo'n kort verblijf.
(Vertaling Hans Driessen, 2012)
undefined