Column
Het ene theater is het andere niet
Het ene theater is het andere niet. Inmiddels ben ik, uitvoerend kunstenares naast Liesbeth List, bijna overal geweest, dus kan ik er over oordelen. Hoewel, in retrospect zijn al die 'Trefpunten', 'Parken' en 'Cultura's' nauwelijks uit elkaar te houden. Een mens vergeet maar al te gauw, vervuld van zichzelf als zij doorgaans en zeker op zo'n optreedavond is, in welke plaats welk theater ook weer stond.
Vaak lijken die gebouwen - met veel glas, baksteen (ook de binnenmuren), transparante trappen, neonverlichting en een van kookkoffiegeur doortrokken foyer - sprekend op de bibliotheken, buurthuizen en andere troosteloze onderkomens waarin ik soms voorlees uit eigen oeuvre.
Maar soms hebben wij geluk en komen we terecht in een ouderwets paleisje. Met, zoals het hoort, rood pluche, pilaren en kroonluchters. Hier ademen de kleedkamers, mits niet verbouwd, een al even knusse, gecapitonneerde sfeer. Met bloemetjesbehang, goedmoedige peertjes langs de spiegels en, wel zo comfortabel, vlak bij het toneel.
Wat een verademing vergeleken bij die eigentijdse, ludiek opgeleukte hokken, talloze gangen en traptreden verwijderd van waar je je kunsten mag vertonen. Nu eens is het toneel boven, dan weer beneden: uitkijken, dames, dat u niet de verkeerde kant oploopt!
In bijna alle gevallen zijn de theaters slecht tot zeer slecht te bereiken. Ik doel nu niet op de rit ernaartoe, maar op - bestemming bereikt - het daadwerkelijk nemen van de culturele vesting. Waar is godverdegodver die artiesteningang? Die kun je niet intikken op de tomtom! Na uitputtend gepirouetteer met de volgestouwde auto moet een van ons de motregen, de noordoostenwind of de vrieskou in op zoek naar een deur. En is die gevonden, naar een bel. Omdat dit communiecatiemiddel vaak ontbreekt, bonst een van ons haar vuistjes bijna stuk om de aandacht te trekken van een toevallig rondlopende inspeciënt.
Ooit schijnt Adèle Bloemendaal na lang tandakken in de kou zo'n deur te hebben ingetrapt. Een knap staaltje, want zo'n artiesteningangdeur is doorgaans van vrouwenvoetonvriendelijk materiaal.
Na geruime tijd vertoont zich iemand van het technisch personeel. Aardige jongens hoor, maar wel gek dat ze vanuit de deuropening peinzend staan toe te kijken hoe wij hoogstpersoonlijk onze spullen uitladen en naar binnen zeulen. Ik heb besloten deze niet echt hulpvaardige houding op te vatten als een compliment. Blijkbaar vinden ze dat wij lang niet zo oud zijn als wij ons voelen.
Theaterdirecteuren? Soms vraag je je af of dat beroep nog wordt uitgeoefend. Vaak doemen ze pas op in de pauze. Zeker lang getafeld. En dan weet je nog niet eens zeker of het er een is, zo binnensmonds stelt zo'n nondescript manspersoon zich voor.
Maar er zijn uitzonderingen. Gek genoeg blijken dat, afgezien van de directeur van De Tuin in Leusden en van de twee jongens van het Amsterdamse Betty Asfalt Complex, allemaal directrices (nooit directeur zeggen als het om een vrouw gaat). Van de leukste theatertjes.
Uitschieters, in volgorde van opkomst: Judith Hartman van De Kleine Willem in Enschede. Haar theatertje is een jaar ouder dan Carré, dus 125 jaar, met een jugendstilzaaltje om te zoenen. Hetzelfde geldt voor Schouwburg Ogterop van Wybrich Kaastra in Meppel. Kort geleden was mevrouw Kaastra (terecht) nogal verbolgen over een uitspraak van een actrice van Toneelgroep Amsterdam: 'Ik treed liever op in New York dan in Meppel.'
Ik verzuim de naam van deze topactrice te noemen, want die zegt hier niemand iets; daarvoor moet je in New York zijn.
En nu op naar De Kom in Nieuwegein. Ben benieuwd.