Het defaitistische B-woord is in opmars
Is er in Irak een ‘burgeroorlog’ gaande of niet? Het gaat in de VS niet meer zozeer om de invulling van dat woord, het gaat is veel interessanter wie het in de mond neemt....
Er woedt een klein debat in de Verenigde Staten over de vraag of Irak nu wel of niet in staat van burgeroorlog verkeert. Voor een deel is het een semantische kwestie; dat deel is niet zo belangwekkend.
Het interessante van de zaak is echter dat de discussie ook een graadmeter is voor de mentale staat van het land, voor de mate waarin de Amerikanen nog bereid zijn in de zaak te geloven – ervan uitgaande dat wie ervoor kiest van een burgeroorlog te spreken de moed heeft opgegeven.
Op de linkse weblogs bestaat geen twijfel: Irak is een verscheurd land dat de hel nog moet meemaken. De triomfantelijke omverwerping van Saddam Hussein in het voorjaar van 2003 is uitgelopen op een catastrofe, voor het land zelf en voor de Verenigde Staten.
Tekenend is dat het begrip ‘burgeroorlog’ nu snel begint door te dringen tot de officiële kringen. Colin Powell, de oud-minister van Buitenlandse Zaken, sprak ervan twee dagen geleden in Dubai.
Gisteren liet Bill Clinton het B-woord vallen. Hij was bij CNN in een vraaggesprek over aidsbestrijding; terzijde ging het even over Irak en alsof hij een huiselijke mededeling deed, verklaarde de oud-president dat de mate van geweld in Irak nu voldoet ‘aan de gangbare definitie van een burgeroorlog’.
En dan is er ook nog NBC, een van de grote televisiestations in Amerika. De leiding van de nieuwsorganisatie heeft besloten niet langer de lijn van de regering-Bush te volgen die de aanduiding burgeroorlog voor het sektarische geweld in Irak consequent van de hand wijst.
Maandagochtend zei Matt Lauer, een van de bekendste televisiegezichten in de VS, dat ‘na zorgvuldige afweging NBC-News heeft besloten dat verandering van terminologie gewettigd is’.
Wat zegt dit over het geloof in de kansen voor een politieke oplossing in Irak? Het duidt erop dat ook in Amerika zelf de kring van politici en waarnemers die er geen gat meer in zien groter wordt. Het zegt in elk geval dat de opvatting inmiddels wijdverbreid is in de VS dat, mocht de zaak nog te redden zijn, een ingrijpende verandering van koers vereist is en wel heel snel. De klok tikt in het nadeel van Amerika.
Voor een nieuwe dageraad in Irak was de dag van gisteren een slechte, zo lijkt het. Het was een dag van desillusies. Grootse dingen waren in de maak, de president reisde persoonlijk naar het Midden-Oosten, de langverbeide aanbevelingen van een commissie van wijzen lagen klaar.
Men moet een slag om de arm houden, het rapport van de commissie komt pas woensdag, maar het ziet ernaar uit dat ook dit gezelschap van politieke senioren geen uitweg ziet. Misschien waren de verwachtingen ook wel te hoog gespannen. Misschien is het domweg te laat.
De commissie onder leiding van oud-minister James Baker, huisvriend van de familie Bush, en het voormalig Congreslid Lee Hamilton namens de Democraten, wijst geleidelijke terugtrekking uit Irak aan als de beste van alle slechte oplossingen, maar zegt er niet bij hoe en wanneer dat moet gebeuren. Daarover konden de Democratische en Republikeinse commissieleden het kennelijk niet eens worden, en daarmee laat men die beslissing bij de opperbevelhebber.
Die weet daarmee raad. Bush smaalde gisterochtend in Amman: ‘Ik weet dat in Washington volop gespeculeerd wordt dat deze rapporten betekenen dat er een soort van elegante aftocht komt uit Irak. Dat gedoe over elegante aftocht heeft gewoon helemaal niks met de werkelijkheid te maken.’
De president ging vierkant achter de Iraakse premier Maliki staan, ofschoon uit een woensdag uitgelekt memo van zijn belangrijkste veiligheidsadviseur grote scepsis spreekt over het vermogen van Maliki zijn land en zijn regering overeind te houden. ‘De juiste man voor Irak’, zei Bush als in een canon. ‘Ik waardeer de moed die u toont in deze moeilijke tijden.’
Een paar dagen voor de verkiezingen voor het Congres, begin november, zei vice-president Dick Cheney in een televisie-interview dat de uitslag niets zou veranderen aan het beleid. Die uitspraak wekte verbazing, menigeen trok de wenkbrauwen op. Maar nog geen maand later lijkt president Bush die vermetelheid al waar te maken.
Hij houdt gewoon vast aan wat hij altijd als zijn sterkste eigenschap heeft beschouwd: rechte koers vooruit, ongeacht verloren verkiezingen, ongeacht de commissie Baker-Hamilton, ongeacht de burgeroorlog.