Het boek was uit. De zon kwam op.
Alle schrijvers gezien? Dan gaan we ze nu weer lezen. Arjan Peters bevrijdde zich van de Boekenweek met Selles en Boon.
Na een Boekenweek die alle vaderlandse auteurs vooral erg zichtbaar maakte - ik struikelde over hen op een rode loper in Amsterdam, ik zag ze op televisie, in theaters en boekhandels, in de trein en op straat, de beroepsgroep moet aan werken niet meer zijn toegekomen -, bestaat de meest adequate ontgifting uit lezen, dat dikwijls de echte ontmoeting is, omdat er geen vlees en bloed in de weg zitten.
In de bundel Wie hier binnentreedt zoekt dichteres Hedwig Selles ontroering in zand dat zich bij de zee voegt en wind die water recht trekt, en zelfs 'in een waakzaam weekdier/ dat met een karig aantal zenuwcellen/ naar patronen zoekt'. Misschien is er geen artiest die geruislozer te werk gaat dan hij die 'begrijpt hoe het is/ een eenmalige gebeurtenis te zijn// en alles te bewolken wat je begrijpt' (Vrijdag; euro 18,50).
Weg uit het hier en nu
Selles lezen helpt. Helemaal weg uit het hier en nu geraakte ik door Boontjes 1969, een kloek deel met een jaargang columns van Louis Paul Boon uit het dagblad Vooruit, deel tien uit de reeks die door Jos Muijres trouw wordt bezorgd (Boekhandel Roelants/ Stichting Isengrimus; euro 30,-).
Er gebeurde van alles in dat jaar: eerste man op de maan, Koude Oorlog, Vietnam, Woodstock, maar aan Boontje gaat ongeveer alles voorbij, lijkt het. Zijn hondje Menard was in januari net dood en hij kreeg op 24 januari een kleinzoon. Uit die twee items zou zijn jaaroverzicht hebben bestaan.
En daar schrijft hij mooi over. 'Nuja, een hondje, zult ge zeggen', zegt hij, en dat klopt. 'Maar een hondje is ook een mens. Als hij me aankeek, zag ik in zijn ogen de ogen van een treurig oud mannetje.' Als de baas wat in de keuken klaarmaakte, dan kwam het hondje bij het fornuis staan snuffelen.
'Voor worstjes voelde hij niet zoveel meer, maar als het biefstuk was ging hij zich alvast aan tafel zetten.' In de met sneeuw bedekte tuin heeft hij Menard 's nachts nog begraven.
Boon vertelt moppen en hij drinkt te veel ('met mate, maar tis een grote maat'). Verder gebeurt er niets. Daarover vierhonderd pagina's lezen is een meditatieve aangelegenheid. Ineens is er niets meer belangrijk. Even bestaat er geen brandend wereldnieuws.
De dood van Stijn Streuvels, de stokoude schrijvende bakker, daar maakt hij nog melding van, met een vilein grapje. Hij kent iemand die een jeugdfoto heeft van Streuvels, 'hij was toen nog maar vijfenzestig'.
Het boek was uit.
De zon kwam op.
Ik was benieuwd naar 1970.