Herijking blijft steken in improvisatie
Herijking van het buitenlands beleid was een van de belangrijkste doelen die het kabinet zich bij zijn aantreden, anderhalf jaar geleden, heeft gesteld....
IN DE regeringsverklaring kondigde het kabinet een 'herijking' aan van het buitenlands beleid. Het wilde niet alleen de organisatie en geldverdeling herzien, maar ook de prioriteiten voor het beleid opnieuw vaststellen. Dit laatste heeft weinig opgeleverd.
Dat ligt aan verschillende factoren: de breedte van de coalitie en het pragmatisme van minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken, maar ook de grillige agenda van de afgelopen achttien maanden. Het wereldgebeuren moedigt een middelgroot land niet direct aan tot het assertief uitzetten van grote lijnen. Improvisatie is troef. Dit gold zelfs voor de enige noviteit waarmee het kabinet tot dusver kwam: een rechtstreeks door de VN te recruteren vredeslegioen. Bij dit plan ontbrak zelfs de tijd om de Europese partners te consulteren.
Het is trouwens de vraag of de prioriteiten uit de regeringsverklaring (welvaart, vrede en veiligheid, rechtsorde) voor veel parafrasering vatbaar zijn. Het komt aan op de invulling. Voert het kabinet-Kok nu een pregnante buitenlandse politiek? Wat overheerst is het beeld van een diplomatie die van incident naar incident snelt.
Het ging over doodvonnissen (in Singapore en Lagos), visa (Poncke Princen, Koerdisch parlement, Oost-Timorezen), staatsbezoeken (de aanvangsdatum in Indonesië, de ontmoetingsplek met Palestijnen in Jeruzalem), functies voor landgenoten (bij Europese Commissie, NAVO, OESO, Internationaal Gerechtshof), pareren van kritiek uit het Vaticaan en Parijs, en overig diplomatiek handwerk. Maar van een graag actieve mogendheid verwacht men meer.
Wel nam het kabinet zich voor de bilaterale betrekkingen met naburige partners extra te koesteren. Met Duitsland is dit aardig gelukt. Tijdens bezoeken over en weer, bij het beging van het gezamenlijk legerkorps, rond vijftig jaar bevrijding en bij internationale benoemingen werd geen wanklank gehoord. Problemen met de Belgen en hun autonome gewesten beperkten zich tot normale frictie over rivierbeddingen en spoorlijnen.
Maar in de verhouding met Frankrijk is het aanvankelijke optimisme ('een achterstand inlopen van decennia, misschien wel eeuwen') getemperd. Behalve door onenigheid over drugsbeleid en grenscontrole, werden de goede bedoelingen doorkruist door onverholen heimwee van een Franse ambassadeur, weigering van landingsrechten voor de KLM op Orly, voorkeur bij Defensie voor een Amerikaanse gevechtshelikopter, aanvallen uit Parijs op het Nederlands als voertaal in de EU, kernproeven op Mururoa en dubbelzinnige uitlatingen van Van Mierlo's Franse collega over Nederlandse nalatigheid in Srebrenica.
In de buitenlandse politiek is het moeilijk een reisdoel voor ogen te houden. Het nationaal belang? In veel van de hier opgesomde kwesties was dit niet aanwijsbaar, althans niet aangetoond. Zo is moeilijk voorspelbaar wie zal zijn gebaat bij een bepaalde bezetting van een internationale post.
Nationaal belang is toch al een moeizaam begrip. Ten eerste zijn er evenveel belangen als belangengroepen. Doch bovendien vallen ze, in de woorden van de Herijkingsnota van september, uiteen in enerzijds competitie met het nationale belang van overige landen en anderzijds een goed geordende internationale samenleving.
En binnen die laatste categorie kan men dan weer anderen de kastanjes uit het vuur laten halen, zelf voor buurmans gek spelen of erop staan dat de lasten - in termen van financiële bijdragen, militaire risico's en contingenten vluchtelingen - eerlijk worden verdeeld.
Het kabinet wil het probleem toedekken door wel erg veel tot het landsbelang te rekenen, variërend van ruim baan voor ons wegtransport tot de mensenrechten aan het andere eind van de wereld. Wat valt er aldus eigenlijk niet onder, nog afgezien van de vraag voor welke belangen men metterdaad opkomt en voor welk hooguit met subtiele woorden in besloten salons?
Kernprobleem is evenwel dat wie waarden als een tussenstatelijke rechtsorde, democratie in de Europese Unie of handhaving van mensenrechten gaat aanroepen als onderdelen van het nationale belang, ze niet langer kan behandelen als slechts vrome idealen.
Neem de Nederlandse deelneming aan vredesoperaties. In de regeringsverklaring beloofde Kok 'naar de mate van onze mogelijkheden' gehoor te geven aan een beroep van de Verenigde Naties op de lidstaten om financieel en militair te participeren. Dit ene criterium - wat kan Nederland doen? - is intussen door toedoen van het kabinet verwaterd tot veertien aandachtspunten zodat de regering de handen altijd vrijhoudt. Zelfs al geheugensteun is die lijst futiel, wat blijkt nu er bij bereidverklaringen, voor de Golan en elders, niet eens naar wordt verwezen.
Erger is dat het telkens facultatieve karakter van Nederlandse participatie vloekt met het hooggestemde motief. Wat is immers een rechtsorde? Weliswaar is nog omstreden of tot het wezen daarvan behalve een stelsel van normen, ook een inspanningsplicht tot handhaving behoort. Maar wie rechtsorde ook nog eens verbindt met Nederlands belang, kan bezwaarlijk volhouden dat een land van bescheiden formaat baat vindt bij een regeling die door een ieder, dus ook door grotere staten, geheel vrijblijvend mag worden opgevat. En waarbij meedoen aan sancties op schendingen afhankelijk mag worden gesteld van onder meer een 'breed publiek draagvlak'.
In feite doet onze regering van geval tot geval wat koele berekening of publieke emotie haar ingeeft, maar plakt daar dan vervolgens het etiket op van bevordering van de rechtsorde, wanneer zij aarzelt voor platvloerser oogmerken uit te komen. Rond de mensenrechten rijst de vraag hoe de pretenties op dit stuk zich verhouden tot hoog opgetuigde handelsmissies naar China en Indonesië, tot een welkom in de Raad van Europa voor Russen die te zelfder tijd in barbaarse stijl afrekenen met rebellie, en tot de keuze voor een kritische dialoog met Iran boven krachtiger middelen, terwijl anderzijds na een terechtstelling in Nigeria officieel de voorkeur uitgaat naar oliesancties.
Dit laatste is alleen te verklaren uit oude reflexen, zoals argwaan jegens Shell en volgzaamheid jegens Mandela, dezelfde die een krans op het graf van Khomeini is wezen leggen. En dan laten we maar buiten beschouwing hoe minister Van Mierlo een maand na Srebrenica publiekelijk ging filosoferen over deportatie als soms het mindere kwaad in etnische conflicten.
Bij de Europese integratie telt als Nederlands belang bovenal het saldo van materiële lusten en lasten en de mogelijkheid zich in andere kwesties achter cynischer partners te verschuilen. Van een eigen kijk op de democratische legitimiteit versus een voortdurende verschuiving van het zwaartepunt naar ambtenaren, ministers en regeringsleiders is geen sprake.
Het kabinet staat het referendum voor om de burger bij het beleid te betrekken, maar zondert Europese verdragswijzigingen hiervan uit, hetgeen niet alleen de interne zeggingskracht van het middel verzwakt doch ook de diplomatieke positie ten opzichte van andere lidstaten die wèl hun bevolking te hulp kunnen roepen.
IS bij alle lippendiensten aan democratie, rechtsorde en mensenrechten sprake van gebrekkig denkwerk? Of gaat het om hypocrisie, namelijk om een poging aan het oog te onttrekken dat de buitenlandse politiek van Nederland, behalve uiteraard behartiging van zijn materiële belangen, geen wijdere ambitie meer kent dan haar primaire loyaliteit te verleggen van de VS naar de grote Duitse buur.
Dat zou zeer wel verdedigbaar zijn. Maar dan ligt het ook voor de hand dat alle betrokkenen in Den Haag, al was het maar om frustraties in eigen land te vookomen, de schijn wegnemen dat zij daarnaast nog aan andere doelstellingen voorrang geven. Hooguit kunnen we dan nog diegenen in Duitsland bijvallen die van hun kant pleiten voor internationale democratie, rechtsorde en mensenrechten.
S. Rozemond is verbonden aan het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael.