HARD WERKENDE STUDENTEN
DE NIEUWSTE loot aan Neerlands universitaire stam, het University College te Utrecht, kwam deze week in het nieuws doordat zijn eerstejaarsstudenten te hard moesten werken, meer dan 56 uur per week....
De gemiddelde tijd die studenten per week aan hun studie besteden was in 1995 27 uur. Twintig jaar geleden was dat nog 35 uur. Daar staat tegenover dat studenten thans negen uur per week kwijt zijn aan bijbaantjes, nodig om de smalle beurs aan te vullen.
De meeste studenten zijn werkstudenten geworden en het moment is aangebroken om de verhouding tussen leren en werken kritisch aan de orde te stellen. Moet de studiebeurs omhoog om de studenten meer tijd te gunnen om te leren? Wat leren de studenten extra als ze werken? Hoe hard werken ze als ze moeten leren?
Twee nieuwigheden in het wetenschappelijk onderwijs geven diametraal tegenover elkaar staande antwoorden op de vraag naar de verhouding van leren en werken. Het eerste experiment is het bovengenoemde University College dat naar Angelsaksisch model een driejarige hoogwaardige opleiding introduceert, waarna de studenten vlugger en beter geëquipeerd op de arbeidsmarkt komen of snel een vervolgstudie afmaken.
Het tweede experiment, nog door oud-minister Ritzen met miljoenen gesteund, is het duaal patroon van werkend leren/lerend werken. Hierin gaan studenten tijdens hun opleiding al betaald werken in bedrijven en komen ze al werkend af en toe terug om weer te leren. Ik wil beide varianten eens met elkaar en met een gewone studie vergelijken.
Het University College kiest principieel voor negen maanden veel leren, waarbij er geen tijd over blijft voor baantjes e.d. Het leren moet plaatsvinden op hoog niveau, na een strenge selectie van studenten en docenten, in een internationale oriëntatie. Andere nieuwigheden zijn de kost en inwoning en lessen die in het Engels gegeven worden. De meest principiële afwijking van het gewone universitaire curriculum is de algemene universitaire vorming, op basis waarvan men later ofwel de arbeidsmarkt op kan gaan ofwel een vakstudie kan gaan volgen.
Het lijkt dus op een Amerikaanse college education, die daar harder nodig is om de gaten in de vaak belabberde middelbare schoolopleiding te dichten. Zolang Nederland nog een goed voortgezet onderwijs heeft (en houdt) is het een serieuze vraag of je het begin van een universitaire vakstudie wel moet uitstellen. Ik denk dat een goede vakstudie ook veel algemene academische vorming kan geven.
Maar het grootste voordeel van het University College is dat het het studeren weer tot een uitdagende onderneming voor jonge mensen maakt, een combinatie van serieuze studies en intellectuele nieuwsgierigheid. Een pleidooi voor moeite, zoals Herman de Coninck het in zijn essay zo mooi noemde. De intellectuele omgeving plus de te verwachte positieve effecten van selectie maken dit experiment tot een aanwinst in het universitaire landschap. Er is maar één maar. Deze uitverkoren studenten betalen evenveel collegegeld als alle andere studenten aan de Nederlandse universiteiten, hetgeen niet tot jaloerse afkeuring van het nieuwe experiment hoeft te leiden, maar juist tot het tegenovergestelde.
Het is toch langzamerhand godgeklaagd dat de meeste studenten voor hetzelfde (college)geld niet zo'n goede studie en zo'n zorgvuldig opgezet studieklimaat krijgen voorgeschoteld, maar het gemiddeld moeten doen met enkele hoorcolleges per week (soms niet meer dan vier contacturen).
Juist door de slappe en slordige organisatie van veel universitaire studies hebben de studenten alle tijd om baantjes te nemen, waar ze vanwege de maatschappelijke ervaring trots op zijn. Veel jonge studenten lijken impliciet te zeggen dat ze op de universiteit maar weinig leren en dat ze het leren daarom maar compenseren met werken. Ik ben daar niet voor. Allereerst pakken de studenten die ongeschoolde baantjes weg van hun minder geschoolde leeftijdgenoten, die die baantjes voor hun beroepsloopbanen harder nodig hebben. Ten tweede leer je wel wat van dit werk, maar niet datgene wat je juist in je studiejaren moet leren: veel vrije oefeningen met je verstand en met je gevoel, je eigen nieuwsgierigheid volgen, zonder al te veel dwang nuttige dingen aanleren voor later.
Daarom ben ik ook geen voorstander van het duale systeem van werkend leren. Het lijkt op het eerste gezicht zo aantrekkelijk en zo verstandig: je leert en je bereidt je meteen voor op het werk dat je later gaat doen. Maar de universiteit is er juist voor opgericht om dingen te leren die je elders niet leert. Academische vorming vereist het aanleren van het vermogen tot abstractie, tot afstand nemen, tot het onderscheiden van waarheid en belang, tot het kritisch bestuderen van alle mogelijkheden. En dat leer je juist niet van de sleur op de werkvloer. Geef aan de school wat de school toekomt en geef daarna aan het werk wat het werk toekomt.